
Soms zit er niets anders op dan heel praktische hulp te bieden aan je cliënt, omdat het hoognodig is en therapie op dat moment geen zin heeft. Zo heb ik ooit erg mijn best gedaan om een sociale huurwoning voor een cliënt te krijgen.
Ik werk bij de angst- en dwangpoli van ggz inGeest, waar ik een vrouw van dertig behandelde. Ze was opgeroeid met een vader die haar seksueel, lichamelijk en geestelijk had misbruikt. Ze leed aan PTSS, een angststoornis en een ernstige vorm van dwang, waaronder smetvrees.
Ze had al tal behandelingen en medicatie gekregen voor veel van haar klachten, maar ze wilde niet voor haar dwang behandeld worden, omdat ze daarvoor eerst op zichzelf moest wonen. Lange tijd ging ik ervan uit dat het een smoes was om er niet aan te hoeven beginnen. Ik legde haar uit dat ze zo’n acht jaar stond ingeschreven voor een huurhuis in Amsterdam en dat dit betekent dat je nog zo’n twintig jaar moet wachten, dat het er nooit van zou komen, maar dat hielp niet. Ze zag het steeds minder zitten en werd op een gegeven moment suïcidaal.
Een beter leven
Tot op een dag het kwartje viel, ze legde uit wat er precies aan de hand was. Ze woonde met haar moeder in een huis, met wie ze een symbiotische relatie had. Het huis stond tjokvol troep, voornamelijk honderden vuilniszakken met daarin kleren die nog gewassen moesten worden. Ze had alleen al vijf winterjassen die bij honderd graden (!) in de was moesten. Verder kon ze de koelkast in de keuken niet gebruiken, omdat haar moeder daarin vlees bewaarde, waarvoor ze smetvrees had. Naar de wc gaan was ingewikkeld, want als haar moeder geweest was, moest alles eerst helemaal gepoetst worden. Hetzelfde gold voor de douche. Opeens begreep ik hoe vast ze zaten in dat huis en dat het onmogelijk was om tijdens de behandeling voor dwang thuis te oefenen. De moeder had ook een hartstoornis en kreeg bij ieder conflict over de dwang last van hartklachten waardoor cliënte zich weer schuldig voelde.
Mijn valkuil was dat ik geloofde dat iedereen te helpen is, nu realiseerde ik me dat ik dat misschien soms moest loslaten. Zij had al zoveel hulp gehad. Ik begreep dat ik haar misschien beter kon helpen met het opbouwen van een menswaardiger bestaan. En daarbij was een eigen woning essentieel, dan zou ze naar de wc kunnen, ze zou kunnen douchen, koken en de koelkast gebruiken. En heel misschien kon ze daar dan ook iets aan haar dwang doen.
Urgentie om medische redenen krijgen voor een huis is moeilijk, maar bij haar moesten we het proberen, vond ik. Maar toen ik het voorstelde, wilde zij niet. Ik zou dan aan de ggd moeten uitleggen hoe ernstig haar situatie was, en daarvoor schaamde ze zich te veel. Daarmee botste ik tegen een volgende obstakel op, want als we de ernst verborgen zouden houden, kregen we die woning natuurlijk nooit. Ik heb haar gedurende een paar sessies overgehaald ermee in te stemmen dat ik alles in een brief mocht zetten en ook kon naar het gesprek. Achteraf had ik me er misschien geen zorgen over hoeven maken, want bij de keuringsarts gedroeg ze zich dwangmatig en angstig en verontschuldigde zich uitgebreid voor haar bestaan. Los daarvan maakt het al veel uit als je meegaat naar zo’n gesprek, in je nette jas en met al je titels. Ik kon de antwoorden geven die de keuringsarts nodig heeft om tot een beoordeling te komen.
Binnen een paar maanden kreeg ze een woning toegewezen. Vervolgens moest ik haar overhalen die woning te accepteren. Maar toen ze na maanden eenmaal zo ver was, verbeterde haar leven aanmerkelijk. Ze had weer toekomstperspectief en begon haar levenslust terug te krijgen. Zelf noemde ze het later ook het omslagpunt.
Het maakt veel uit als je meegaat naar zo’n gesprek, in je nette jas en met al je titels
Kwaliteit van leven
Voor zoiets moet ik me tegenover mijn collega’s wel verdedigen. Het is mijn taak als psycholoog niet om een huis te regelen, maar er was niemand anders die het deed of kon doen. En het maakte een enorm verschil in kwaliteit van leven, in de mate waarin ze onder haar psychische klachten leed en uiteindelijk ook in haar behandeling, want die kon ze nu wel ondergaan.
Natuurlijk heb je gelijk als je zegt dat je goed moet kijken wat je rol is en dat je kritisch moet blijven. Aan de andere kant moet je niet star vasthouden aan dat ‘het is mijn taak niet’-argument. Soms is iets even nodig. Zo kwam er een andere cliënt voor een traumabehandeling, maar hij had drie dagen niet gegeten. Dus ben ik eerst wat boterhammen voor hem gaan halen en heb vervolgens met hem een formulier voor de voedselbank ingevuld. Ik vond het zo erg dat hij geen eten had, dat ik geen andere uitweg zag. Hij at die boterhammen trouwens niet allemaal op, maar nam een deel mee naar zijn gezin.
Wat dat betreft mis ik de sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen (SVP) de laatste jaren. Ze zijn heel flexibel en praktisch ingesteld. Toen ik begon te werken in de ggz, zo’n twintig jaar geleden, had je binnen een team bij een poli voor angst en depressie zo’n drie of vier SVP’ers. Maar ze geven geen protocollaire behandeling en mogen geen regiebehandelaar zijn, en dus zijn ze wegbezuinigd.
En het is waar dat veel cliënten van alles van je eisen, er zijn er heel wat die wilden dat ik hen aan huurwoning hielp. Daar heb ik geen problemen mee, dan leg ik uit dat het niet mag volgens de regels. Maar soms is er echt geen alternatief en dan moet je een uitzondering maken.’