Het gaat niet per se om de hoeveelheid bloed of dood en verderf die je hebt gezien, het gaat vooral om de betekenis die een incident voor je heeft
Tijdens een avonddienst in 1999 kreeg politieagent Dick Kleijn een melding van een vechtpartij bij een café niet ver van het politiebureau. Twee hondengeleiders vroegen om assistentie. En als hondengeleiders hulp inroepen, omdat ze het met hun honden niet meer afkunnen, is het foute boel. Kleijn en zijn collega reden erheen. Bij het café liep Kleijn door de mensenmenigte naar het opstootje, hij was een brede, goed getrainde agent. Hij stortte zich op de agressor, deed hem boeien om, bracht hem naar de auto en ging aan de andere kant achter in de auto naast de arrestant zitten, zoals het protocol voorschreef. Zijn collega nam plaats achter het stuur en reed terug naar het bureau. En toen, ze waren al aan de achterkant van het bureau, viel de arrestant aan. Kleijn vertelt: ‘Hij gaf me een kopstoot, die ik wist te ontwijken. Ik pakte hem beet, maar hij zette zich af tegen het portier en duwde met zijn schouders mijn longen dicht, waardoor ik geen lucht meer kreeg. Ik raakte buiten westen. Als ik erover vertel, krijg ik het nog benauwd.’ De collega stopte de auto, rende eromheen en trok de deur aan de kant van de arrestant open, waardoor die zijn grip verloor. Hij sleepte de arrestant uit de auto. Kleijn heeft dit van horen zeggen, zelf maakte hij het niet mee.
Snel daarna kwam Kleijn bij, zag het gevecht dat nog gaande was en schakelde onmiddellijk over naar zijn rol als agent. ‘Ik ging eropaf, nam de arrestant over. Ik heb hem toen echt wel een paar stompen gegeven, ik praat het niet goed, maar ik was enorm boos. Daarna wilden zijn collega’s de hond inzetten, dat heb ik tegengehouden, zo’n actie was niet meer uit te leggen. We hadden hem.’ Ook daarna nog zijn hele stukken uit zijn geheugen verdwenen.
Dit is het incident. Maar waarschijnlijk had zich geen PTSS ontwikkeld als de geschiedenis niet nog een staartje had gekregen. Kleijn: ‘De volgende dag kwam de destijds bekende journalist Willibrord Frequin met de verdachte op het bureau om verhaal te halen en aangifte tegen ons te doen ‘vanwege mishandeling’. Daarop moest ik bij de chef komen, die zei: “Ik hoop dat je bij een vakbond zit. En succes!” Dat was voor mij de nekslag.’
Kleijn bleef last houden van dit incident en ook oudere gebeurtenissen staken de kop op. Uiteindelijk werd hij met een burn-out naar huis gestuurd. Hij kreeg een paar gesprekken bij een psycholoog, maar durfde niet over zijn trauma te praten omdat hij bang was dat alles bij zijn werkgever terecht zou komen. Dat hij verder niets meer hoorde over de zaak die tegen hem was aangespannen, maakte het er alleen maar moeilijker op. ‘Ik kwam niet aan de verwerking van het incident toe en nieuwe incidenten ging ik stapelen, ik verwerkte ze niet meer,’ zegt Kleijn.
Moral inury
Cultureel antropoloog Tine Molendijk is als universitair docent verbonden aan de Nederlandse Defensie Academie. Ze is gepromoveerd op moral injury onder militairen en veteranen. Ze legt uit: ‘Moral injury en ptss worden vaak als verschillende fenomenen beschouwd, maar zijn sterk aan elkaar verwant. Moral injury (of morele verwonding) verwijst vooral naar problemen die zich ontwikkelen omdat morele verwachtingen of overtuigingen geweld zijn aangedaan door eigen of andermans handelen; het heeft vooral met schuld en schaamte te maken. Bij ptss ligt er vaak een levensbedreigend trauma aan ten grondslag. Ze worden vaak beschouwd als twee verschillende fenomenen, er zijn ook verschillende lijnen van onderzoek, maar vaak speelt het tegelijkertijd, in dezelfde mensen. Het is meer een lens waardoor je kijkt, dan een apart fenomeen.’
Gebeurtenis + nasleep
PTSS ontstaat vaak niet door een traumatische gebeurtenis alleen. Heftige gebeurtenissen kunnen mensen doorgaans verwerken, die horen bij het leven. Voor PTSS is meestal meer nodig, omstandigheden die ervoor zorgen dat iemand niet aan de verwerking toekomt. ‘Hoe de organisatie je behandelt, is belangrijk bij het ontwikkelen van PTSS. Het feit dat je bijna niet geloofd wordt, is bijna belangrijker dan het incident op zichzelf,’ zegt Kleijn. ‘Er ontstaan achterdocht en wantrouwen en je komt niet toe aan de verwerking van de traumatische ervaring.’
‘Het gaat niet per se om de hoeveelheid bloed of dood en verderf die je hebt gezien, het gaat vooral om de betekenis die het voor je heeft’, zegt ook cultureel antropoloog Tine Molendijk. Ze is als universitair docent verbonden aan de Nederlandse Defensie Academie en gepromoveerd op moral injury onder militairen en veteranen (zie kader Moral injury). ‘Van belang is je achtergrond, of je al dan niet jeugdtrauma’s hebt meegemaakt. Bovendien heeft of iets een trauma voor je wordt alles te maken met de nasleep van een incident, of het indrukwekkend voor je is geweest. Dus: hoe werd er met jou omgegaan? Zijn je leiders wel of niet achter je gaan staan? Liet de hele organisatie je in de steek? Maar ook breder: hoe kijkt de samenleving naar je als er discussie is over een schandaal waarbij je betrokken was of de missie waar je naartoe bent gestuurd?’ Verder is van belang welke rol iemand zelf heeft gespeeld en of hij of zij bijvoorbeeld iets goeds heeft kunnen doen. Molendijk: ‘Heb je mensen kunnen redden, dan werkt dat beschermend. Maar als je zelf deels de oorzaak van dat leed bent geweest, bijvoorbeeld als je als militair op een onmogelijke missie bent gestuurd of als politieagent een burger een paar stompen hebt gegeven, dan voel je je daar slecht over.’ Iemand in een geüniformeerd beroep voelt zich immers verantwoordelijk om mensen te helpen en wil ze niet schaden.
Zo’n acht procent van de militairen die naar Afghanistan zijn uitgezonden, hebben tien jaar later ernstige PTSS-klachten.1 Het percentage politieagenten met PTSS-klachten is zeker net zo hoog.2 Kleijn weet op grond van zijn ervaring ook dat het speelt. Als een van de oprichters van Stichting Politie Veteraan vangt hij agenten met PTSS-klachten op. Bij de stichting melden zich veel getraumatiseerde politieagenten. ‘In de vijf jaar die wij als stichting bestaan, hebben we meer dan zevenhonderd collega’s bij ons gehad. Dit jaar krijgen we één tot twee hulpvragen per dag. Dat is veel.’
PTSS speelt in de hele bevolking, maar politieagenten en militairen lopen extra risico. ‘Het zijn beide geüniformeerde beroepen, en ze hebben beide op een complexe manier met geweld te maken, want ze hebben allebei een geweldsmonopolie,’ legt Molendijk uit. ‘Politieagenten en militairen kunnen niet alleen getuige zijn van geweld, maar zijn ook gebruikers ervan. En ze lopen zelf risico.’
Dat militairen regelmatig gevaar lopen weten we vaak wel, maar over politiemensen is dat minder bekend. ‘Agenten komen in hun loopbaan gemiddeld veel vaker dan militairen met geweld in aanraking,’ zegt Kleijn. ‘We krijgen dagelijks met incidenten te maken. We zien dode lichamen, bij bijvoorbeeld treinspringers wordt de politie er als eerste bij geroepen. We maken geweld mee, bij huiselijk geweld of verwarde personen die het gevecht met je aangaan. Maar we krijgen geen training in bijvoorbeeld wat het vinden van een lichaam met je doet.’ Kleijn heeft het in de bijna veertig jaar dat hij ‘op straat werkte’, zelf ondervonden. ‘Toen ik bijvoorbeeld hulpofficier van justitie/officier van dienst was, had ik elke maand wel een paar treinspringers. Dan sta je weer een lijk van het spoor op te rapen. Of we moeten kijken of iemand nog te redden is, we moeten de locatie afschermen. Tijdens mijn laatste dienst was er een 27-jarige vrouw die in honderd stukjes lag. Niet dat je daar een trauma aan overhoudt, maar elke dode gaat wel in je hoofd zitten. Ik zeg soms tegen jonge agenten: als je in een gebied gaat werken, zorg dan dat er geen spoorlijn doorheen loopt.’
Antropoloog Molendijk bevestigt het beeld. ‘Militairen hebben uitzendingen die gevaarlijk kunnen zijn, maar dat is niet altijd het geval, vechten tijdens een uitzending is echt een uitzondering. Terwijl de politie dagelijks te maken heeft met dreiging en geweld.’
Toch worden politiemensen minder goed op die taak voorbereid. Er is wel aandacht voor het toepassen van geweld, maar te weinig voor hoe ze moeten omgaan met heftige incidenten. Kleijn: ‘Bij defensie heb je buddy’s. Je leert voor elkaar zorgen, want als je niet voor je maatje zorgt, heb jij geen rugdekking. Voordat militairen naar een oorlogsgebied gaan, worden ze maximaal voorbereid. En als ze terugkomen in de burgermaatschappij is er tijd om te acclimatiseren.’ Bij de politie begint dat nu wel een beetje op gang te komen. Molendijk: ‘Een paar jaar geleden was er slecht één geestelijk verzorger bij de politie, inmiddels werken er rond de vijftien. Bij de krijgsmacht werkt al lang het tienvoudige, voor grofweg hetzelfde personeelsaantal.’
Dat veel militairen en politieagenten met PTSS-klachten rondlopen, is alles bij elkaar niet verbazend. En de acht procent veteranen die uit het PTSS-onderzoek At missions end komen, daar schrikt Molendijk niet van. ‘Onder de algemene bevolking kampt rond de zeven procent op enig moment met PTSS. Militairen vormen weliswaar een vooral jonge en gescreende groep, maar het onderzoek is gedaan onder militairen die in Afghanistan hebben gediend en dat was een heftige missie.’
Het is min of meer een risico van het vak, zegt psychiater Eric Vermetten. Hij is hoogleraar medisch-biologische en psychiatrische aspecten van psychotrauma’s aan de Universiteit Leiden en was als projectleider bij het onderzoek betrokken. ‘Je zou natuurlijk willen dat het nul procent is en dat iedereen net zo gezond thuiskomt als hij of zij vertrok. Maar dat is onrealistisch, het gaat immers om oorlogsmissies. In Afghanistan zijn onder Nederlandse militairen 26 mensen gesneuveld en veel militairen zijn gewond geraakt. Je weet dus ook dat er mentale “gewonden” vallen.’
Stichting politieveteraan
Stichting politieveteraan is een initiatief dat André Buruma en Dick Kleijn in 2017 zijn begonnen. De stichting vangt mensen op die getraumatiseerde (politie)mensen op die met elkaar op een laagdrempelige en veilige manier in gesprek kunnen gaan en tegelijkertijd werkzaamheden in de natuur kunnen verrichten. De werkzaamheden in de natuur voeren ze uit voor Staatsbosbeheer in Zeewolde, Apeldoorn, Balloo en Schoorl en het aantal locaties wordt verder uitgebreid. Kleijn: ‘Veel collega’s kunnen na een half jaar weer de straat op als ze dat willen. Inmiddels is er subsidie om het programma door te ontwikkelen in samenwerking met de vakbonden en arq/Centrum ‘45.
De stichting is verbonden aan de politieorganisatie, maar staat er wel volledig los van. Dat schept vertrouwen, weet Kleijn. ‘Veel getraumatiseerde agenten kampen met onveiligheidsgevoelens en wantrouwen de organisatie of leidinggevenden.’
De stichting houdt zich bezig met bijzondere zorg, naast therapie en re-integratie. ‘Ons initiatief kan er een aanvulling op zijn. We hebben een dagbesteding van vijf dagen in de week en kunnen zoveel collega’s opvangen als we willen omdat we landelijk met Staatsbosbeheer intensief samenwerken. Zo kunnen collega’s op een veilige manier weer uren opbouwen.’
Dat het werkt, bleek toen een jonge collega zich meldde die voor honderd procent was afgekeurd. Er was al een ontslagaanvraag ingediend. ‘We hebben het ontslag weten uit te stellen met tussenkomst van een jurist van de vakbond en boden hem een traject aan in het bos,’ vertelt Kleijn. ‘Eerst ging hij een halve dag mee, daarna twee keer een halve dag, en zo verder. Toen hij tien maanden later nogmaals gekeurd werd, werd hij niet meer voor honderd, maar voor 34 procent afgekeurd. Toen hadden we het gevoel dat we iets moois in handen hadden.’
Er zijn meer initiatieven waarbij buiten zijn en fysiek actief worden belangrijk zijn, zoals roeien (Sloeproeien). In Brabant is er een initiatief waarin men een voedselbos onderhoudt (Hartenboeren) en een initiatief waarbij een werkplaats voor houtbewerking is ingericht (Werk & Uitleg). Elders bieden ze surftherapie aan (Surfivor). Of groepen die golfen, mountainbiken of mindful wandelen.Kleijn: ‘In onze doorontwikkeling gaan we meerdere activiteiten koppelen aan ons revitaliseringsprogramma. Dit willen we doen op basis van samenwerking met de andere initiatieven die er zijn.’
Er is inmiddels een onderzoek begonnen naar het effect van de stichting en andere initiatieven. Arq Kenniscentrum Impact van Rampen en Crises, gaat de initiatieven twee jaar monitoren om te kijken wat het effect is.
Klachten komen later
Wat verder opvalt uit het onderzoek is dat een belangrijke groep veteranen niet meteen klachten krijgt, maar pas twee tot vijf jaar na uitzending. En dat er na verloop van tijd geen afname te zien is, maar eerder een verergering. Vermetten geeft een mogelijke verklaring over dat bekende fenomeen: ‘Alsof sommige mensen om te overleven de narigheid die ze hebben meegemaakt in lades stoppen. Op termijn werkt dat niet. De mentaliteit bij Defensie is altijd geweest dat je narigheid als militair moet aankunnen, dat je niet moet klagen. En bij de meesten lukt dat. Maar bij een kleine groep gaat het onder de huid zitten.’
Overigens is het de problematische groep niet zo dat het vanzelf steeds maar slechter gaat, het wordt alleen niet beter. Vermetten: ‘En omdat de klachten zo lang bestaan, slijten de gevolgen in het leven in. Hoe langer de klacht bestaat, hoe minder je gelooft dat het wel weer overgaat. Dat geldt ook voor je naasten. En zo breidt de impact zich als een olievlek uit.’
PTSS is niet iets wat mensen zich inbeelden, het is ‘een echte stoornis’, stelt Vermetten. ‘Er zijn allerlei afwijkingen in het brein te zien. Er zijn vooral verstoringen te zien in de informatieverwerkende systemen in de hersenen: de hippocampus, de amygdala en de prefrontale cortex. Dat leidt bijvoorbeeld tot een disregulatie van spanning, tot een kort lontje en slapeloosheid.’ Het is ook te meten met structurele MRI, een methode waarmee je het volume van de afzonderlijke structuren kunt meten. Vermetten: ‘De hippocampus is bij PTSS kleiner en dat is het orgaan waar ons geheugen en het omgaan met stress geregeld worden. En met functionele MRI kun je de inzetbaarheid van verschillende structuren meten. Zo is de amygdala, het emotionele brein, bij PTSS op een andere manier ingeregeld. Vergelijk het met een thermostaat die op 19 graden staat, bij PTSS staat die standaard op 22. Het goede nieuws is wel dat het deels omkeerbaar is. De hypocampus kan met de goede medicatie bijvoorbeeld weer wat groeien. Maar dat hersengebied wordt nooit meer zoals het was voor het trauma.’
Hulp voor militairen en politie
De hulpverlening aan militairen is sterk verbeterd. Sinds 2007 is er een landelijke zorglijn voor veteranen in Nederland ontstaan, het veteranenloket. Daarbij is een reeks instellingen aangesloten die een speciale expertise hebben om veteranen te behandelen. Ze hebben bijvoorbeeld ex-militairen in dienst, of hulpverleners hebben zich erin verdiept waardoor ze specifieke kennis hebben over ptss en psychotraumatologie en weten wat een uitzending allemaal met zich meebrengt.
De hulpverlening aan getraumatiseerde politieagenten begint nu langzaam vorm te krijgen. Onder andere via Stichting Politie Veteraan, opgezet door André Buruma en Dick Kleijn, en de opzet van een intern buddysysteem waaraan Kleijn intensief heeft bijgedragen bij de Nationale Politie. Die initiatieven moeten aansluiten bij wat er al binnen de politie gedaan wordt naast de reguliere zorg. Zo is er binnen de Nationale Politie een beweging gaande in een zoektocht naar een betere interne opvang, aldus Kleijn. Hoewel de bestaande systemen en bureaucratie niet altijd meewerken.
Gevoeliger voor PTSS
PTSS helemaal voorkomen kan niet, maar naar aanleiding van het onderzoek kunnen wel pogingen worden gedaan het aantal mensen dat eraan lijdt omlaag te krijgen. Vermetten: ‘We wilden weten of we de mensen konden identificeren die gevoeliger zijn voor PTSS, door de manier waarop hun lichaam met stress omgaat. We hebben bloed onderzocht en vragenlijsten afgenomen om te kijken of we konden voorspellen wie er bij die acht procent gaat behoren.’ Op basis van een onderzoek uit het een proefschrift dat nog niet in een tijdschrift is gepubliceerd, is gekeken naar of er factoren te identificeren zijn die voorspellend zijn voor het optreden van PTSS. De belangrijkste twee factoren die hoog scoorden waren psychologisch. ‘Iemand die al depressief was, of al angstklachten had voor de uitzending, heeft een hogere kans op het ontwikkelen van PTSS na uitzending,’ zegt Vermetten. ‘Maar er blijken ook biologische factoren te zijn die een hoge voorspellende waarde hebben op het ontstaan van PTSS na verloop van tijd. Ze hebben vooral te maken met de stressverwerking, de processen die het lichaam nodig heeft om stress te kunnen normaliseren. De belangrijkste ervan is een gevoeligheid voor cortisol.’ En dan? ‘Als je weet dat iemand gevoeliger is voor het krijgen van klachten, dan kun je hem of haar nog wel uitzenden, maar je zou deze persoon beter kunnen trainen of monitoren.’
Oorlog triggert
De oorlog in de Oekraïne heeft veel veteranen getriggerd. Zij worden teruggeworpen door de oorlogsgeluiden, het zien van uniformen, het vijandsbeeld dat weer leven is ingeblazen, de angst die er ontstaat en de confrontatie met het mens-tot-mens-geweld. Psychiater Eric Vermetten (foto) hoorde dat er iemand in paniek bij het Veteraneninstituut stond te schreeuwen: ‘De Russen komen eraan!’
‘Wat zij het beste kunnen doen is zich een beetje afsluiten voor het nieuws. En mensen om zich heen verzamelen met wie ze zich veilig voelen,’ zegt Vermetten.
Antropoloog Tine Molendijk vult aan: ‘Een aantal veteranen had de neiging om naar Oekraïne te gaan om mee te vechten, maar dat is geen goed idee, zo zet je het onrecht dat je zelf is aangedaan niet recht. Wat ik wel een goede vond was de oproep van een veteraan op sociale media om een buddy-check te doen. Zoek je buddy op. Ga even praten, eventueel even sparren over wat het met je doet. En als het mis blijkt te gaan, even aandringen om hulp te zoeken.’
Foto: Chelsea Jones
Zelf doen
Punt van zorg is dat militairen met PTSS-klachten maar moeizaam bij de zorg terechtkomen, zo signaleert het onderzoek. ‘Dat heeft met veel verschillende dingen te maken,’ aldus Vermetten. ‘Vaak proberen mensen zelf hun problemen op te lossen, of willen ze er niets van weten. Ze herkennen het niet bij zichzelf, het wordt ook bij de huisarts vaak niet herkend. En ja, de wachtlijsten… maar dat geldt voor de hele ggz.’
Soms is er ook de angst voor gezichtsverlies als iemand ermee naar buiten komt, of zelfs angst om zijn of haar baan kwijt te raken. Vermetten: ‘Dat was vroeger inderdaad het geval: met PTSS was je dienst-ongeschikt. Maar dat is niet meer zo. Bij de politie geldt hetzelfde: PTSS is een beroepsziekte. Maar als je niet aan de bel trekt, doe je jezelf tekort. We weten dat er een knikmoment kan zijn, waardoor je het even niet meer redt.’
‘Defensie doet inderdaad zijn best om die cultuur te ontmantelen en dat is goed, praten is heel belangrijk,’ bevestigt Molendijk. Maar ze nuanceert meteen: ‘Als we zeggen: ga praten, je wordt niet ontslagen, je bent geen nummer, dan is dat domweg niet waar. Je werkt in een bureaucratische organisatie. Je bent wél een nummer. En het kan zijn dat blijkt dat je ongeschikt bent voor je werk. Daar kun je maar beter eerlijk over zijn. Anders is later het gevoel van verraad groter.’
Je werkt in een bureaucratische organisatie, je bent wél een nummer en misschien ben je ongeschikt voor je werk. Daar kun je maar beter eerlijk over zijn
De straat weer op
Politieagent Dick Kleijn ging na het traumatische incident en zijn ‘burn out’, weer aan het werk. ‘Ik ben steeds naar meldingen toegegaan omdat ik wilde weten of ik nog kon “vechten”.’ Dat hielp deels, hij voelde zich langzaam weer zekerder worden. Maar de angsten en onzekerheid bleven. Het lukte vijftien jaar lang zo door te gaan. Alles werd weer getriggerd toen een leidinggevende hem op een oneerlijke manier probeerde onderuit te halen op een klus die hij ging doen. En toen ging het echt mis. Kleijn: ‘Ik kreeg nachtmerries waarin allerlei incidenten voorbijkwamen: een verbrand jongetje, een lijkvinding, een zelfdoding, een vechtpartij. Van veel incidenten wist ik niet eens dat ze nog aanwezig waren. Dan werd ik zwetend wakker. En als ik ’s nachts niet kon of durfde te gaan slapen, ging ik rondjes in de auto rijden. Overdag vermeed ik de plekken waar ik nare ongelukken had gezien of andere slechte herinneringen aan had. En ik ging me steeds meer terugtrekken.’ Zijn maatje André heeft zich vaak zorgen gemaakt over dat terugtrekken in zichzelf. Als maatje wist hij waartoe Kleijn in staat zou kunnen zijn.
Ook die crisis kwam Kleijn langzaam weer te boven. Wat hem hielp? Actief blijven, het verhaal vertellen. En na uiteindelijk de diagnose PTSS te hebben gekregen, ging hij naar een tweedelijnspsycholoog. Daar leerde hij zijn trauma’s onder ogen zien. Een voor een werden de incidenten waar hij last van had, doorgewerkt, te beginnen bij de verstikking. Kleijn: ‘Ik moest het helemaal vertellen, vanaf het moment dat ik de melding kreeg tot en met de nasleep. Zo herbeleef je het trauma, dat was heel heftig, je zit er weer middenin. Bepaalde momenten moest ik er langer bij blijven, ik moest ze helemaal voelen. En zo ga je langzaam door het incident heen. Na afloop bespreek je het na.’
‘Het werkzame bestanddeel van een therapie is de exposure,’ legt Vermetten uit. ‘Als iemand getraumatiseerd is, wil hij het trauma weghouden uit zijn systeem. Het essentiële onderdeel van behandeling is dat je de gebeurtenissen op een veilige manier herbeleeft, waardoor de emotionele ontregeling die je erbij voelt, herstelt. Dat kan via verschillende methoden, zoals emdr, imaginary exposure of brief eclectic therapy, het zijn allemaal vormen van op exposure gebaseerde psychotherapie.’
Zestien sessies
Kleijn had baat bij de brief eclectic therapie die hij kreeg. De traumatische gebeurtenissen zijn nare herinneringen geworden, herinneringen aan iets dat in het verleden is gebeurd.
Wat minder goed werkte, was het feit dat de psycholoog na zestien sessies tot een afronding wilde komen, omdat meer niet vergoed werd. Kleijn: ‘Ze zei dat ik er weer tegenaan kon en klaar was voor nachtdiensten. Maar voor mij was het nog niet klaar en nachtdiensten wilde ik niet meer, ik sliep maar een uurtje na de nachtdienst en dat breekt je op. Ik ben op zoek gegaan naar meer.’
Hij ging praten met lotgenoten, organiseerde lotgenootcontactdagen en ging op zoek naar meer informatie. Uiteindelijk richtte hij met twee collega’s Stichting Politie Veteraan op (zie kader eerder in dit artikel). ‘De naam Stichting Politie Veteraan is een beetje een knipoog naar de militairen, want wij hebben ook veteranen. Volgens de Van Dale betekent veteraan letterlijk: iemand met ervaring, oudgediende. Het staat nergens dat het militairen moeten zijn. Wel legt de Veteranenwet uit dat in de strekking van die wet de veteraan een militair is. Hierin zou een uitbreiding prima passen, als je rekening houdt met de feitelijke betekenis van het woord veteraan.’
Terecht dat voormalig agenten of agenten die veel hebben meegemaakt, zichzelf ook als veteraan beschouwen, vindt Molendijk. Want wie getraumatiseerd is, wordt nooit meer de oude. ‘Dat hoeft ook niet,’ stelt Molendijk. ‘Je bent immers veteraan. Daarom zijn oude krijgersrituelen zo interessant, die laten zien dat je veranderd bent. Daar kan ook eer in zitten. Zoiets zie je bij militairen en het zou mooi zijn als dat voor politiemensen ook gaat gelden. Als we spreken van een veteraan, dan erken je de wonden die hopelijk littekens worden. En de wijsheid die erin kant zitten. Het is belangrijk ook politiemensen een alternatief te bieden. Dus geen voormalig politieagent – of erger: afgeschreven agent – maar politieveteraan.’
Bronnen
- Dit blijkt uit het proefschrift At mission’s end: the long-term impact of deployment on mental health, waarop Sanne van der Wal in 2022 promoveerde bij het Expertisecentrum mggz.
- Voor onderzoek, bijvoorbeeld de wat oudere studie die erop wijst dat vijf tot zeven procent van de politiemensen na het meemaken van ingrijpende of traumatische gebeurtenissen een posttraumatische stressstoornis ontwikkelde, zie: https://www.politieacademie.nl/kennisenonderzoek/kennis/mediatheek/PDF/87953.PDF
Zie ook: https://www.politiebond.nl/actueel/nieuws-and-blog/npb-politiemensen-moeten-wettelijke-veteranenstatus-krijgen/ (cijfers over wat politiemensen zelf aangeven)