Lees verder
Anita Hubner, zelfstandig beleidsadviseur, auteur, spreker.
Geertje Kindermans

Toen ik begon aan mijn studie psychologie aan de UvA, had ik een duidelijk plan: ik zou bedrijfspsycholoog worden en gaan werken op de Zuidas in Amsterdam, zoals mijn vrienden. Maar zo rond mijn 21ste, halverwege mijn studie, belandde ik in een psychose. Ik was bij een vriendin, stond in contact met Kurt Cobain, dacht ik. Ik was ver weg. Het was zo heftig dat ik gelijk werd opgenomen op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis.

Tijdens zo’n opname kun je tot rust komen. We kregen weinig prikkels en er was een heel beperkt programma: twee kleine activiteiten per dag. We verveelden ons, we rookten sigaretjes en speelden pingpong. Je wordt er heel sloom van, door de medicatie, maar ook omdat er zo weinig gebeurt, we staken elkaar aan met onze passiviteit.

Rattengif

Mijn psychiater adviseerde me te stoppen met mijn studie. Hij legde uit dat wie ooit een psychose heeft gehad, nooit meer op het oude niveau zal kunnen functioneren. Ik krijg het er nog altijd koud van als ik daaraan terugdenk. Mijn vooruitzicht was: met een Wajong uitkering in een beschermde woonvorm terechtkomen en vrijwilligerswerk doen op een kinderboerderij. Zo ging het ook met mijn medepatiënten. Ik voelde me zo mislukt en heb even overwogen om er een eind aan te maken. Ik heb zelfs nog voorzichtig gepolst bij de verpleegkundige wat er gebeurt als je rattengif neemt. “Dan word je misselijk,” zei hij. Dat leek me niets. Wel gek trouwens dat hij helemaal niet doorvroeg en er later niet meer op is teruggekomen.

Op een gegeven moment bedacht ik dat ik toch wilde afstuderen, want ik wilde een baan en een huis. Dat idee ontstond geleidelijk en op een gegeven moment heb ik mijn studieboeken opgehaald. Ik weet nog dat ik met het boek Health Psychology aan de koffietafel zat en tegen de ergotherapeute zei: “Ik kom niet meer kleien, ik ga studeren.” Aanvankelijk was dat moeilijk, ik kon me niet langer dan tien minuten achter elkaar concentreren. Maar ik bouwde het op, op een gegeven moment hield ik het twintig minuten vol en later een uur. Zo trainde ik als het ware mijn concentratiespieren.

Ik kreeg steun van een spv’er, die me in de nazorg begeleidde. Hij geloofde er wel in. Hij ging met me mee naar de studieadviseur van de UvA om te kijken hoe ik weer kon instromen. Eerst maakte ik een half semester af, daarna ging ik door en ik studeerde af aan de Vrije Universiteit in klinische forensische psychologie. Inmiddels wist ik dat ik niet meer naar het bedrijfsleven wilde. Ik heb gewerkt als behandelaar en dat ging goed. In de hulpverlening zat ik op mijn plaats. Ik wist hoe het was om met een stigma rond te lopen en ook voelde ik aan hoe je contact kunt maken met cliënten. Ik wist hoe ik goed op hen kon reageren, ik kan me goed in hen inleven. Als je iemand spreekt die depressief is, moet je niet zeggen: ga eens wat doen. Dat is de doodsteek, want zo iemand voelt zich toch al zo rot over zichzelf en is daardoor niet in staat om iets te ondernemen. Het is verder een kwestie van veel luisteren en niet meteen met oplossingen komen.

Gelukkig niet geluisterd

Het is me echt gelukt om boven mijn ziekte uit te groeien, ik ben heel blij dat ik niet naar die psychiater heb geluisterd.

Aanvankelijk praatte ik niet over mijn verleden in de psychiatrie. Tot twee jaar geleden. Ik sprak toen op het landelijk overheidscongres ‘Anders denken over psychische aandoeningen’ van het ministerie van Volksgezondheid. Dat congres was een ommekeer. Ik wil met mijn openheid patiënten inspireren: dat je boven je psychische ziekte kunt uitgroeien en iets kunt bereiken. Inmiddels ben ik zelfstandig ondernemer en heb ik een adviesbureau. Ik spreek op congressen over stigma, ik help ggz instellingen bij het herijken van hun missie en visie. En ik houd me bezig met hoe je mensen aan het werk houdt of krijgt.

Ik was onlangs bij de Sociaal Economische Raad, het wetenschappelijk adviesorgaan voor de regering. Ik besprak hun adviesrapport over werken met een chronische ziekte. De adviezen moeten nu landelijk in de praktijk uitgevoerd worden. Daartoe zal een nieuwe werkgroep worden geformeerd. Ik zal worden voorgedragen daarin een rol te spelen. Daarnaast ga ik coachen. Ik wil me toeleggen op hoogopgeleide vrouwen die een psychische aandoening hebben of hebben gehad en die willen reintegreren.

Ik heb geen moeite met mijn ziekte, maar wel met het stigma dat eraan kleeft. Dat stigma zit diep in de maatschappij verweven. Ondanks alle vooroordelen van anderen waar ik zelf mee te maken heb, heb ik doorgezet. Dat is wat ik gedaan heb en daarmee wil ik anderen ook graag helpen.’