‘Als kind was het niet zo’n groot probleem. Als ik speelde, was ik cowboy, indiaan of vader. Dat mijn omgeving mij als meisje beschouwde en dat ik Marion heette, nam ik op de koop toe. Andere transgenders worden daar opstandig van, maar ik ben het meegaande type. Dus ik dacht: ze hebben wel gelijk, eigenlijk dom van mij dat ik me meer een jongetje voel.
In de puberteit werd het lastiger. Ik bleef over mannelijke identiteiten fantaseren. Het waren vooral de lichamelijke veranderingen, het krijgen van borsten en vrouwelijke rondingen waarmee ik moeite had. Toch viel het mee, want in de jaren zeventig konden jongens en meisjes er hetzelfde uitzien. Bovendien waren mijn ouders ruimdenkend. Ik gaf mezelf de schuld voor ‘die rare neiging’. Ik vond het vervelend als mensen me als jongen zagen. Blijkbaar lukte het niet goed om een meisje te zijn.
Begin jaren tachtig werd ik volwassen, maar er stokte iets. Ik bleef hangen in fantasiewerelden. Er was iets raars met me aan de hand, maar ik begreep niet wat dat kon zijn. Ik raakte in een crisis en schreef er een schrift over vol. Ik wist dat er mannen waren die zich tot vrouw lieten ombouwen, maar dat het voor vrouwen ook kon, wist ik niet. Achteraf kan ik uit dat schrift opmaken dat ik er totaal niet voor openstond. Ik wilde geen freak worden, zo voelde dat.
Misschien was ik lesbisch, bedacht ik. Ik kreeg een relatie met een vrouw. Om niet in de vrouwenrol te zitten, voelde heerlijk. Maar seksueel miste ik iets, ik viel toch echt op mannen. Daarna interpreteerde ik mijn onbehagen feministisch: logisch dat ik liever man wilde zijn, want als man kun je meer.
Foute operatie
Ik had de analistenschool gedaan en kreeg een baan in het academisch ziekenhuis. Maar door die persoonlijke crisis veranderde er iets. Mijn sociale angst verdween, ik vond mijn werk te geïsoleerd en had behoefte meer tussen de mensen te komen. Daarom ging ik psychologie studeren in Groningen en stortte ik me in het studentenleven.
Tijdens de studie was ik gespitst op genderzaken. Daar hoorde ik het fameuze verhaal van de patiënt van seksuoloog John Money. Van een eeneiige tweeling werd een van de twee jongens aan zijn penis geopereerd en die operatie ging fout. Money werd geconsulteerd en zei dat je een jongetje op heel jonge leeftijd ook als meisje kon opvoeden. Ik leerde dat het helemaal goed gekomen was met dat meisje. Dat sterkte mij in het idee dat genderidentiteit is aangeleerd.
De schok was groot toen ik ergens begin deze eeuw op tv in een documentaire viel over dat bewuste meisje. Hij bleek helemaal niet gelukkig te zijn geworden met zijn genderrol, hij was weer man geworden en maakte uiteindelijk een eind aan zijn leven. De artsen hebben dat lange tijd niet naar buiten willen brengen.
Onderzoeksvirus
Na mijn studie werd ik docent aan de universiteit Groningen. Na een uitstapje als trainer/consultant kreeg ik een aanstelling aan de Open Universiteit (OU) om daar alle practica voor de studie psychologie te ontwikkelen en organiseren. Ik was bezig met onderwijsontwikkeling en onderwijsvernieuwing en ontwikkelde nieuwe practicumwerkvormen, met gebruik van ICT. Ik promoveerde op de evaluatie van een training die ik voor de OU had ontwikkeld: Zelfinstructie bij gesprekstraining.
Toen ik me als onderzoeker ging bezighouden met (zelf)stigma bij transgenders, werd ook het onderzoeksvirus bij me aangewakkerd. Vooral het zelfstigma herken ik bij mezelf en bij mensen met wie ik in contact kwam via mijn transgendernetwerk. Ik begeleid twee promovendi die zich met het onderwerp bezighouden (zie kader, GK).
Waar de psychologie zich de vorige eeuw helemaal richtte op mogelijke psychologische oorzaken van genderdysforie, kijken we tegenwoordig ook naar de biologische basis ervan. Er zijn aanwijzingen voor een behoorlijke genetische component, mogelijk in combinatie met hormonale invloeden. De puzzel is nog niet ontward maar ik geloof zeker dat zowel biologische als psychologische factoren meespelen.
Het man- en vrouwgevoel vergelijk ik wel eens met een verstandskies: je voelt hem pas als hij gaat opspelen. Ik ben een vrouwelijke man. Maar of je mannelijk of vrouwelijk bent is iets anders dan of je je man of vrouw voelt.
Ik was vroeger een niet vrouwelijke vrouw, ik kleedde me niet vrouwelijk en kon de rollenpatronen loslaten. Mijn man vond dat leuk, want hij was een vrouwelijke man. Maar de patronen loslaten was niet genoeg, ik moest af en toe alleen zijn om me even man te kunnen voelen. Dan fantaseerde ik dat ik een mannelijke psycholoog was of een popster. Die fantasieën vond ik zelf raar, ik vertelde er niemand over. Maar als ik met het fantaseren probeerde te stoppen, had ik het gevoel dat ik niet meer leefde en werd ik depressief. Ik had veel moeite om bij mezelf te komen en te voelen wat ik echt wilde. Op momenten dat ik me voorstelde man te zijn, ging dat makkelijker.
In psychologieboeken zocht ik op wat er aan de hand kon zijn. Uiteindelijk concludeerde ik dat ik ziekelijk fantaseerde. Genderdysforie kwam niet in me op, als ik iets in die richting las, stopte ik met lezen.
Ga leven!
Mijn man kreeg kanker en dat bleek heel ernstig. Omdat hij in die tijd thuis was, was ik nooit alleen en kon ik niet meer in de mannenrol verdwijnen. Daardoor werd het een extra zware tijd voor mij, ik had moeite me staande te houden. Ik begon te begrijpen dat mijn probleem met genderidentiteit te maken had.
Hij knapte op, maar de ziekte kon terugkomen, snel of over een jaar of tien, dat viel niet te voorspellen. De artsen adviseerden ons daarom: ga leven! Voor mij aanleiding om uit te gaan zoeken hoe het bij mij zat. Ik zocht al van alles op internet op en meldde me aan bij een lotgenotengroep in Groningen.
Ik kreeg een doortastend mailtje terug van iemand die schreef: wat goed dat je erachter bent gekomen! Blijf er niet mee zitten, je moet gaan voor een diagnose bij het genderteam bij het UMCG of de VU.
Zo erg is het nou ook weer niet, dacht ik. Maar ’s nachts dacht ik opeens: als ik het echt wil uitzoeken, moet ik niets bij voorbaat uitsluiten. En dan kan de conclusie zijn dat ik toch van geslacht wil veranderen. Ik hoefde dat alleen maar te denken. Het was of er een groot rotsblok binnen in me aan de kant schoof. Ik schrok van de heftigheid van het gevoel, maar het was ook heerlijk. Ik mag gewoon zijn wie ik ben! Ik heb nog een of twee dagen een klein beetje gefantaseerd dat ik man was, maar het hoefde niet meer, want ik wás man. Op een paar details na dan, haha.
Het gaat er vooral om dat je voelt wie je bent. Als man had ik rechtstreeks contact met mijzelf en mijn gevoel. Als vrouw kwam ik daar heel slecht bij. Het is een gekke twist, maar heel essentieel. Het viel me op hoe ongelofelijk makkelijk het leven wordt als je bij jezelf past.
Maar er waren nog veel hobbels te overwinnen. Ik had een zieke man, een kind, een baan. En iedereen dacht dat ik vrouw was.
Lijdensdruk
Dat was 2007, inmiddels zijn transgenders veel meer in het nieuws en is het aantal aanmeldingen bij een van de genderteams in zo’n tien jaar vervijfvoudigd. De mensen die zich aanmelden zijn ook erg veranderd, begrijp ik van hulpverleners. De mensen die zich tien jaar geleden aanmeldden hadden een enorme lijdensdruk. Twee derde was man die zich vrouw voelde, een derde vrouw die zich man voelde. Inmiddels melden zich meer vrouwen. Hun lijdensdruk is vaak lager, maar ze willen wel graag uitzoeken wat er speelt.
Mooi natuurlijk dat het makkelijker wordt om ermee naar buiten te komen. Maar de diagnostiek wordt er lastiger door. Er melden zich ook mensen met vage klachten die een transgender op tv hebben gezien en denken: misschien is dat het wel…
De dagen erna was ik er nog helemaal van ondersteboven. Ik heb het mijn man verteld en die reageerde heel mooi. Omdat hij zo ziek was geweest, vond hij dat we in het leven niet de gebaande paden moeten gaan, dus ik moest zeker mijn pad lopen. En inwendig had hij er lol om dat zijn vriend zou vragen: maar ben je dan opeens homo? En dat hij zou antwoorden: ‘Nee, maar ik val gewoon op Marion.’ Zo heette ik toen nog.
Helaas werd hij snel daarna weer zieker en dat was zo heftig, dat ik geen stappen wilde ondernemen. Ik heb het alles bij elkaar meer dan twee jaar geparkeerd. Dat was moeilijk, want nu de geest eenmaal uit de fles was, was de genderdysforie erg aanwezig.
Ik ben wel met het diagnostiektraject begonnen. Een jaar na zijn overlijden ging ik er verder over denken. Ik vertelde het mijn zus en een paar goede vrienden en die reageerden heel positief. Mijn zoon vertelde ik het pas toen we naar een vriend waren geweest en op de terugweg in de auto zaten. ‘Wist je dat hij vroeger vrouw was?’ vroeg ik. Dat wist hij niet, maar hij vond het machtig interessant.
Maar toen ik zei dat ik die gevoelens zelf ook had, was dat een ander verhaal. Ik legde uit dat ik nog niet wist of ik er iets mee ging doen en dat het ook aan hem lag. Ik kon ook wachten tot hij het huis uit was.
Hij protesteerde, ook dan wilde hij het niet. Ik besloot het maar even te laten rusten. Maar de volgende ochtend bleek dat ik er niet zoveel controle over had. We wonen aan een pleintje, het was druk met kinderen die naar school gingen, en hun ouders die hen uitzwaaiden. Toen sprong mijn zoon op de fiets en riep naar een vriendje: ‘Weet je wat mijn moeder gaat doen? Die gaat zich laten ombouwen!’ ‘Neeee,’ riep het vriendje. Vervolgens snelden ze naar het schoolplein om de hele school in te lichten.
Ik schrok me dood, zo had ik me mijn coming-out niet voorgesteld. Toch was het wel goed dat hij zich niet schaamde. Hij was er daarom niet mee te pesten en creëerde zijn eigen steun. Bovendien kwam hij door die openheid vrij snel van zijn weerstand af.
Ik besloot de stap te zetten. Tegen hem heb ik gezegd dat ik er anders uit ga zien, dat ik voor iedereen Mark wordt, maar dat hij het helemaal zelf mag weten. Hij is me gewoon mama blijven noemen.
Ik vond het lastig om een vrouw te zijn, maar zwanger zijn was, gek genoeg, mooi. Eindelijk voelde het alsof iets lukte als vrouw. De bevalling vond ik ook prachtig, die oerkracht. Ik voel me op alle terreinen man, maar ik voel me wel nog steeds de moeder van mijn zoon.
Mijn zoon verwoordde het heel mooi. We zaten tv te kijken en er was een jongen wiens moeder was overleden. Dat vond hij een akelig idee. Ik zei: “Nou, jouw vader is overleden en je moeder is van geslacht veranderd.” “Om moeder te zijn hoef je toch niet per se vrouw te zijn!” zei hij.
Hormonen
Dus nu bleef het werk nog over. Psychologen zijn ruimdenkend, maar ik was bang dat ik misschien in het hokje cliënten/patiënten terecht zou komen.
Zo’n transitie gaat geleidelijk. Eerst zijn er gesprekken met psychologen en psychiaters en wordt gekeken of het echt een stap lijkt die je problemen op kan lossen en of jij en je omgeving het aankunnen. Op het moment dat je groen licht krijgt, moet je gaan leven in het andere geslacht. Bij mij zag je nog de vrouw, ik bond mijn borsten af met speciale hesjes die je ervoor hebt, maar je bleef het zien. En ik had een te hoge stem. Maar ik zei dat ik man was en dat ik Mark genoemd wilde worden. Het was een lastig jaar. Mensen vinden het ongemakkelijk als ze niet kunnen inschatten van welk geslacht je bent.
Aan de andere kant was het ook bijzonder. In die fase krijg je ook hormonen. Ik kreeg dus testosteron en dat vond ik heerlijk. Sommige transmannen worden er moe van, maar ik kreeg juist energie. Ik stond een keer voor het stoplicht en voelde dat ik van een vrouw in de overgang was veranderd in een jongen in de puberteit. Ik had de neiging om met mijn voorwiel te steigeren en hard weg te fietsen. Ik werd sterker en mijn libido ging omhoog. Na twee weken begon ik een verkouden stem te krijgen. En ik kreeg het gevoel: iedereen aan de kant, hier kom ik! En ik werd stabieler, ik huil veel minder snel.
Transvrouwen maken een andere ontwikkeling door. Een transvrouw krijgt een testosteronblocker en een androgeen en ik hoor vaak dat ze onzekerder en emotioneler worden. In de begeleiding is het belangrijk om transvrouwen te leren omgaan met die emoties. Ook krijgen transvrouwen meer weerstand uit de omgeving. Van een man wordt het minder makkelijk geaccepteerd dat hij vrouw wordt, dan andersom.
Bij mij reageerde iedereen in mijn omgeving positief en nieuwsgierig. Ik ken ook voorbeelden waarin de omgeving er slecht op reageerde, maar meestal valt het mee, mensen moeten er vooral even aan wennen.
Operaties
Na een jaar kreeg ik de borstoperaties. Hoewel ik het eng vond – mijn zoon had immers nog maar één ouder – zag ik er ook naar uit. Een paar dagen na de operatie zag ik mezelf lopen in een etalage. Dat strakke vond ik zo mooi! Het profiel klopte, dat ben ik. Dat was voor mij de belangrijkste operatie en had de meeste impact. Ik dacht erover de rest te laten zitten.
Een transman kan drie operaties laten doen. Naast de borstoperatie, ook de baarmoederverwijdering en de penisconstructie. De baarmoederverwijdering heb ik uiteindelijk gedaan, omdat het medisch noodzakelijk bleek door het testosterongebruik. Maar de penisconstructie heb ik nog niet gedaan. Wat men kan maken vind ik nog niet echt bevredigend en er is een groot risico op complicaties, gemiddeld moet je rekening houden met drie-en-een-halve hersteloperatie en als je ouder bent, meer. Daarom twijfel ik.
Voor transmannen lijkt de transitie makkelijker, je bent door de testosteron sneller ‘passabel’, dan zie je niet meer dat iemand in het andere geslacht is geboren. Maar in bed is het vaak makkelijker om transvrouw te zijn, want het vrouwelijk geslacht is beter te construeren.
Fysiek én psychisch is het een grote overgang. Als je van geslacht verandert, moet je jezelf helemaal opnieuw uitvinden. Je seksuele oriëntatie verandert meestal niet, maar dat kán wel. Bij mij niet, ik ben nu een homoman. Maar de testosteron had bij mij wel effect, in de zomer toen ik al die vrouwen zag met blote armen en korte rokjes. Daar werd ik toch door afgeleid!’
Fotografie: Stijn Rademaker