In een periode van oktober tot mei van het daaropvolgende jaar moet Vera1 van de 23 afspraken voor een consult er 9 à 10 afzeggen. Wel wordt er steeds een nieuwe afspraak gemaakt, behalve bij de laatste annulering. Het afzeggen van de afspraken en het maken van een nieuwe afspraak gebeurt steeds via WhatsApp. Gedurende dit traject kreeg Anna in januari van Vera een WhatsApp bericht met de volgende inhoud:
L.S. Ben bezig met het oprichten van een Xbedrijf voor mezelf (…) Ik zou voor de administratieve en bv nieuwsbrieven kant wel een slimme, handige hulp kunnen gebruiken, die een centje wil bijverdienen …er moet erg veel genetwerkt worden, digitaal, website onderhouden etc etc …
Als je iemand kent, die graag een centje wil bijverdienen en niet duur is??? Het moet nog opgezet worden, dus er zijn nog geen inkomsten, wel veel investeringen.
Heb je een tip? Iemand, die netjes, gestructureerd is en goed met de computer kan omgaan? Ik hoor het graag, vriendelijke groeten, …
Eind mei is de maat van de frequente afzeggingen – soms pas enkele uren van tevoren – vol voor Anna. De steeds uitgestelde afspraken zorgden ervoor dat de behandeling langer duurde dan nodig was. En de vraag naar een slimme, handige hulp acht zij ongepast in een relatie tussen hulpverlener en cliënt.
Vera’s verweer
Vera vertelt het College dat zij aan een aandoening lijdt waar zij op onverwachte tijden last van kan hebben en wel zodanig dat zij op die momenten geen therapie kan geven. Zij had dit met Anna besproken en zich verontschuldigd voor de overlast die dit voor Anna met zich mee kon brengen. Zij zorgde er steeds voor om zo snel mogelijk een nieuwe afspraak te maken of een telefonisch consult aan te bieden. Daarnaast had zij Anna een aantal e-health-programma’s verstrekt, zodat Anna steeds verder kon werken aan haar klachten, ook als er een gesprek uitviel.
Wat de vraag om een slimme hulp betrof: het was niet de bedoeling om Anna daarvoor zelf te vragen. Zij had het bericht rond gestuurd aan personen, waarvan zij dacht dat die wellicht iemand zouden kennen die hiervoor in aanmerking kwam. Wellicht kende ook Anna zo iemand.
Wat vindt het College van toezicht?
Het aantal en de momenten van afzeggingen overziend oordeelt het College dat eind januari een moment ontstaan was waarop Vera zich had moeten afvragen of zij op deze manier door kon gaan met de behandeling van Anna. Hoewel Anna steeds begripvol gereageerd had op de afzeggingen, had Vera als verantwoordelijke voor het behandeltraject de afweging moeten maken of voortzetting van de therapie nog wel verantwoord was. Zij had dit met Anna moeten bespreken om ook haar kant in de overwegingen te kunnen betrekken. Een mogelijke (tijdelijke) verwijzing naar een collega zou op dat moment een optie zijn geweest. De verwijzingen naar de e-health-mogelijkheden waren naar het oordeel van het College niet in gelijke mate als de face-to-face-contacten geschikt om te peilen hoe het er echt voorstond met Anna. Gezien de ernstige problematiek van Anna had Vera er voor moeten zorgen dat zij een optimale invulling aan de behandeling kon geven. De vele afzeggingen stonden dat in de weg.
Vera had niet alleen mogen afgaan op de inschikkelijke en meegaande reacties van Anna op de afzeggingen. Dit had te maken met Anna’s neiging om op sociaal wenselijke wijze te reageren. Vera had zich moeten realiseren dat zeker voor een jeugdige cliënt als Anna het regelmatig afzeggen kon worden ervaren als in de steek gelaten worden. Het College is dan ook van mening dat Vera in dit opzicht gehandeld heeft in strijd met artikel 107 Voorkómen van verminderd vermogen tot verantwoorde beroepsuitoefening2 van de Beroepscode 2015.
Wat de wervingsactie betreft: het College is het met Anna eens dat dit verzoek niet passend is in een cliënt-therapeutrelatie. Juist bij Anna gold bovendien dat dit verzoek indruiste tegen Anna’s belang om haar grenzen te bewaken, één van de redenen om hulp te zoeken. Het College beschouwt dit verzoek als een vorm van rolvermenging, die in strijd is met artikel 523 van de Beroepscode 2015.
Al met al komt het College tot een waarschuwing voor Vera.
Wat valt op?
Psychologen moeten ervoor waken dat hun persoonlijke problemen hun werk met cliënten niet nadelig beïnvloeden. Dit klinkt logisch, maar het zal in de praktijk niet altijd meevallen om te bepalen waar de grens ligt. Psychologen zijn ook maar mensen en ook in hun privéleven kan er van alles gebeuren. In deze casus zegt het College niet dat Vera de behandeling van Anna had moeten stoppen of overdragen, maar dat zij er veel kritischer naar had moeten kijken. Ook had zij Anna hier expliciet bij moeten betrekken. Op zich is dat ook nog niet zo eenvoudig, omdat het gebrek aan assertiviteit van Anna en de gevolgen daarvan voor de dynamiek in de therapeutische relatie ook door Vera verdisconteerd had moeten worden. Het bespreken van deze situatie in een intervisiegroep zou wellicht verstandig zijn geweest.
Vera wordt in de uitspraak beschreven als een psycholoog NIP. Het werk dat zij blijkbaar doet, ligt echter op het terrein van gezondheidszorgpsychologen of psychotherapeuten. Beide zijn basisberoepen voor het werken in de gezondheidszorg. De hele situatie roept dan ook vragen op over de deskundigheid van Vera. Het College heeft in deze casus met Anne geoordeeld dat Vera in haar zorg voor Anna tekort geschoten is. Maar als we iets meer uitzoomen komt de vraag op waarom wij (collega’s, leidinggevenden, werkgevers en anderen) het laten gebeuren dat masterpsychologen dergelijke zware taken op zich nemen. De wet BIG, waarin de beroepen van gz-psycholoog en psychotherapeut zijn geregeld, is juist bedoeld om cliënten te beschermen tegen onvoldoende gekwalificeerde hulpverleners.
Anna is uiteindelijk toch voor zichzelf opgekomen door een klacht in te dienen. Werd daarmee ongepland toch een doel van de therapie gehaald?
Beeld: Shutterstock