‘Ik studeerde psychologie in Groningen. Als je in die tijd voor statistiek iets wilde laten berekenen, moest je naar het rekencentrum ergens in een buitenwijk. Daar kon je met speciale typemachines ponskaarten maken. De stapel ponskaarten samen vormde de job, die job moest je ergens in een vak van de machine leggen en zo gaf je de computer een opdracht. In de gangen hingen monitoren waarop je kon zien of jouw job al aan de beurt was. Dat kon een half uur, een uur of langer duren. Was de job gedaan, dan haalde je de output op en kon het gebeuren dat je de uitdraai kreeg – een hele stapel papier – met één mededeling: Error in card 43. Vervolgens moest je card 43 overmaken en moest de nieuwe job weer in de machine. En uiteindelijk kreeg je dan je berekeningen.
Het had iets doms vond ik ook toen al, die kaarten en dat gewacht. En vooral dat het totaal niet voorspelbaar was hoe