Lees verder
De indruk van zijn eerste redactievergadering was die van een artistieke chaos. Gaandeweg ontdekte oud-redacteur Harald Merckelbach een duidelijk patroon in de redactievergaderingen van De Psycholoog, en dat er vaste rollen waren. ‘Zo verstond de redactie haar missie ook: ze wilde een forum bieden voor de vaderlandse psychologie en die mee vorm geven.’
Harald Merckelbach

Ergens in het najaar van 1993 trad ik toe tot de redactie van De Psycholoog (dP). Mijn eerste vergadering herinner ik me goed. Die bleek namelijk op de derde verdieping van een non-descript kantoorpand te zijn, ergens in een Amsterdamse buitenwijk. Op weg er naar toe, terwijl een namiddagse regen kletterde tegen de ramen van een overvolle tram 17, begon ik me af te vragen of dit wel de bedoeling was. Wat had ik te zoeken in dit verweesde oord?

Deprimerende mijmeringen over waarom het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) uitgerekend hier haar hoofdkwartier had gevestigd, verdwenen snel naar de achtergrond. Want de redactievergadering zelf bleek meer dan gezellig. Het was zoals je het je voorstelde bij een linkse Franse krant (althans in de vroege jaren negentig van de vorige eeuw): er werd onophoudelijk gerookt, men dronk bier, praatte door elkaar en rond half zeven verschenen kleffe broodjes met eiersalade of doorschijnende ham op tafel.
Die eerste indruk van artistieke chaos bleek overigens fout. Gaandeweg begon ik door te krijgen dat er vaste rollen waren en dat redactievergaderingen een duidelijk patroon volgden.

Met-betrekking-tot & ten-aanzien-van

Het waren toenmalig eindredacteur Wil Zeegers en hoofdredacteur Nico Metaal die elke redactiebijeenkomst met zachte hand door drie etappes loodsten. Zo’n bijeenkomst begon met een terugblik: wat viel er aan goeds te zeggen over het vorige nummer en welke steken had de redactie laten vallen? Na deze oefening in zelfkritiek – want daar draaide het steevast op uit – werden de binnengekomen manuscripten beoordeeld. Twee of drie redacteuren hadden van tevoren voor elk van de stukken rapporten opgesteld. Manuscripten en rapporten werden samen besproken en dat mondde ter vergadering uit in een redactioneel eindoordeel.

Het was dit deel van de bijeenkomst dat het langst duurde, maar ook veruit het interessants was. Zeegers – zelf begenadigd met een soepele pen – legde de lat hoog. Er mocht geen, zoals hij het noemde, met-betrekking-tot-&-ten-aanzien-van-proza verschijnen in dP. Anderzijds zorgden Zeegers & Metaal er hoogst persoonlijk voor dat het redactionele toontje nooit zelfgenoegzaam werd. Auteurs mochten niet worden uitgejoeld. De taak van de redactie was het een auteur ertoe te brengen een fraaier stuk af te leveren, aldus Zeegers & Metaal.

Het was deze doctrine van sympathiek gebrachte veeleisendheid, die typerend was voor discussies over binnengekomen manuscripten. Ja, soms was er wel een overspannen collega die een zwaar incoherente verhandeling had ingestuurd. Of een verwarde emeritus die terugblikte en meende dat de psychologie van hem was. Dat soort types werd door Zeegers meesterlijk afgepoeierd met dociele bedankbriefjes: ‘Uw artikel verdient een belangrijker podium dan dP’ – zoiets.

Maar doorgaans luidde het redactionele vonnis ‘grondige revisie’ en werden auteurs voorzien van een uitgebreide blauwdruk voor de renovatie van hun stuk.

Teveel dP

Het derde en laatste vergaderbedrijf was lichtvoetiger en ging over toekomstige nummers van dP. Voor vers binnengekomen manuscripten werden referenten gezocht. En waren er nog ideeën voor themanummers? Dat discussiepunt kwam meestal opzetten als teveel auteurs waren vastgelopen in hun revisie en de aanvoer van rijpe manuscripten daardoor dreigde te stokken.

Ook werden nieuwe boeken kort besproken. Waren ze de moeite waard? Wilde een redactielid een recensie schrijven? In de laatste trein naar Maastricht bladerde ik steevast door proefschriften, handboeken en overige oogst. Net als andere redactieleden schreef ik regelmatig besprekingen voor dP over boeken die ik belangrijk of amusant vond.

Niet iedereen was daarvan gecharmeerd. Toen mijn kandidatuur voor een bijzonder hoogleraarschap in de functieleer ter beoordeling langs de zusterfaculteiten ging, was er een decaan die ernstig bezwaar aantekende. Zeker niet professorabel die Merckelbach, schreef de decaan met veel bravoure aan de Maastrichtse rector magnificus Job Cohen. Want hij heeft teveel stukken in dP en dat hoort gewoonweg niet (1). Cohen moest er eens hartelijk om lachen.

Subjecten in de experimentele conditie

Het voorval zette me wel aan het denken. Hoe zat dat toch met de psychonomen, zoals ze zich, met de kenmerkende hardnekkigheid van mensen die zich schamen voor hun eenvoudige afkomst, zelf graag aanduidden? Waarom stuurden ze zelden een manuscript in naar dP? Zeker, er waren uitzonderingen. De Leidse hoogleraar functieleer Willem Albert Wagenaar (1941-2011) droeg met regelmaat columns en artikelen aan. Ze gingen over onderwerpen die evident belangrijk waren (en zijn), en Wagenaar schreef er prachtig over.

Dat was het nou juist: de schrijfstijl van veel psychonomen was volkomen verprutst door hun empirische keutels in Engelstalige getto-tijdschriften. Daar, in die intellectuele uithoeken, kon je er over uitweiden dat ‘subjects in the experimental condition displayed a significantly larger interference score on the XXX test, indicating distribution of additive factors in mental processes under dual task load circumstances. Maar hoe zeg je zoiets in begrijpelijk Nederlands? En daarmee verbonden: wat heeft het allemaal te betekenen voor het bredere veld van de psychologie?

Er waren in die jaren wel psychonomen die me overigens eerlijk vertelden dat ze het moeilijker vonden om een stuk geplaatst te krijgen in dP dan in hun favoriete Archives of Experimental Something. En dat ze er daarom maar niet aan begonnen.

Oplage

De oplage van het doorsnee Archives of Experimental Something (aes) schommelde in het pre-internettijdperk rond de tweehonderd. Als dus tien über-experts – zeg twee Engelsen, vier Amerikanen, twee Japanners en natuurlijk de twee promovendi van de eigen vakgroep – een stuk in aes lazen en instemmend citeerden, kon een auteur dik tevreden zijn.

Nee, dan de oplage van dP. Die steeg in de jaren negentig van zevenduizend tot bijkans tienduizend. Met een artikel in dP bereikte je zodoende heel wat collega’s. Zo verstond de redactie haar missie ook: ze wilde een forum bieden voor de vaderlandse psychologie en die mee vorm geven.

Daarin paste het idee van een aanmoedigingsprijs voor jonge auteurs (de NIP-Publicatieprijs). Heel wat keren werd deze prijs overigens gewonnen door Maastrichtse psychologen. Dat had er zeker mee te maken dat de hoogleraren daar – ex-redactielid Anita Jansen voorop – een actief aanmoedigingsbeleid voerden. De leidende gedachte daarbij was dat wie geen aantrekkelijk stuk kan schrijven over zijn eigen onderzoeksproject, de zaken niet helder op een rij heeft. Conceptuele immaturiteit laat zich in het Engels – met haar overdaad aan holle vaktermen, denk bijvoorbeeld aan processes – makkelijk verdoezelen, maar dat wordt lastiger als je in gewoon Nederlands moet schrijven (2).

Nog eens Zeegers

Heel wat keren ook maakten eerst het duo Zeegers-Metaal en later het duo Zeegers-Ruud Abma de reis naar Maastricht om een laureaat van de nip-Publicatieprijs feestelijk toe te spreken en hem of haar een check en – nog belangrijker – een exemplaar van dP met daarin het winnende artikel te overhandigen. Bij die gelegenheden sprak ik dan altijd uitvoerig met Zeegers. Ook nadat ik afscheid had genomen van de redactie, in 1998, wisselden we met regelmaat e-mails over van alles en nog wat. Wat me steeds weer frappeerde, was zijn niet aflatend enthousiasme voor dP.
Daarom: wanneer ik aan mijn periode als redactielid terugdenk, zie ik toch in de eerste plaats Wil Zeegers voor me. En ik hoor zijn vriendelijke, ietwat lijzige stem in welgekozen bewoordingen de fantastische kanten van een matig stuk benadrukken, zo zeer dat het stuk er vanzelf beter op lijkt te worden. Opbeurende mildheid was ’s mans handelsmerk. In een e-mail vlak voor zijn dood (Wil overleed op 1 maart 2012) schreef hij over zijn slopende ziekte: ‘Ikzelf blijk een redelijk stoïcijnse instelling te hebben en kan de toekomst recht in de ogen zien. Sommige dingen weet je nooit zeker van jezelf, maar pas ‘wenn es darum geht’. Er is heel wat meer in het leven dan mijn ziekte.’

Archief

Bladerend door de oude afleveringen van dP valt me op hoeveel lezenswaardige artikelen er in staan: fraaie essays van Hans Crombag, Willem Hofstee, Piet Vroon en de reeds genoemde Wagenaar, om maar eens wat beeldbepalende psychologen te noemen (3). Maar het is ontoegankelijk materiaal, want het nip laat enkel leden toe tot het pdf-archief. Benepen hoor.
Daarom zeg ik tegen de bazen van het nip: jullie moeten destijds, toen jullie dat aftandse kantoorgebouw huurden in die Amsterdamse achterstandswijk, heel wat geld hebben overgehouden aan de toch niet kinderachtige ledencontributies. Wees eens grootmoedig en steek wat geld in het toegankelijk maken van oude dP-nummers. En noem dat het Wil-Zeegers-Portaal. Zie het als eerbetoon aan hem en de forumfunctie van dP die hij zo belangrijk vond.