Bijna veertig van de door hen bestudeerde onderzoeken betroffen hersenscans van honderden depressiepatiënten die met Prozac of een aanverwant middel behandeld waren. In een twintigtal andere onderzoeken werden hersenscanresultaten besproken van een vergelijkbaar aantal patiënten dat psychotherapie kreeg aangeboden. Daarbij ging het in de meeste gevallen om cognitieve gedragstherapie.
De meeste van de studies vergeleken de hersenactiviteit van de patiënten voorafgaand aan de behandeling met die daarna. De effecten die beide behandeltypen hebben op de activiteit in hersengebieden laten opmerkelijke verschillen zien, concluderen de onderzoekers. Zo leidt het gebruik van antidepressiva tot een toename van activiteit in subcorticale hersengebieden die samenhangen met emotionele processen en lichaamsbeleving. Dat gebruikers van antidepressiva vaak een afname van psychosomatische klachten zoals pijn op de borst en zware vermoeidheid rapporteren, hangt mogelijk hiermee samen. Psychotherapie brengt verhoogde activiteit teweeg in de frontale en temporale cortex. Deze breingebieden zijn onder meer verbonden met ons zelfbeeld en hoe we ons zelf in de wereld situeren en met het opslaan en verwerken van herinneringen. De onderzoekers brengen dit in verband met het effect dat beoogd wordt met cognitieve gedragstherapie: het aanleren van constructieve denkgewoontes.
Al met al gaat het dus niet om verschillende middelen met een zelfde gevolg, maar om verschillende effecten, die elkaar in het beste geval versterken. De conclusies van de Italianen sluiten aan bij onderzoek dat uitwijst dat mensen met een depressie doorgaans het best geholpen zijn met een behandeling die praten en pillen combineert. (EdJ)
Bron: Boccia, M. et al. (2015). How treatment affects the brain: meta-analysis evidence of neural substrates underpinning drug therapy and psychotherapy in major depression, Brain Imaging Behaviour, Epub Jul 12.