Lees verder
De nieuwe IGZ-brochure Het mag niet, het mag nooit maakt nogmaals duidelijk dat een seksuele relatie tijdens een zorgverleningssituatie niet is toegestaan. Een zorgverlener, die een relatie met een cliënt aan wil gaan, moet een einde maken aan ieder optreden als behandelaar van de cliënt. Advocaat Joost Wasser beschouwt dit niet als ‘spoorboekje’ en wijst op een uitspraak van de rechtbank Overijssel dat een seksuele relatie ook na afloop van de behandelrelatie strafbaar kan zijn. Henk Geertsema reageert.
Henk Geertsema, Joost Wasser

De Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) heeft in december 2016 een nieuwe brochure Het mag niet, het mag nooit uitgebracht. Deze brochure vervangt de uit 2004 daterende brochure en is mede ingegeven door de inwerkingtreding van de WKKGZ.

In de praktijk gebeurt het echter nog steeds regelmatig dat zorgverleners seksuele handelingen verrichten met cliënten. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar en ook strafbaar. Een snel ‘rondje langs de velden’ leert dat in het afgelopen halfjaar zeker vijf zorgverleners hiervoor tuchtrechtelijk zijn bestraft. Minstens een vergelijkbaar aantal zorgverleners van allerlei pluimage is in diezelfde periode ook nog eens strafrechtelijk veroordeeld; soms wel tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.

De IGZ-brochure maakt nogmaals duidelijk dat een seksuele relatie tijdens een zorgverleningssituatie niet is toegestaan. De brochure stelt dat een zorgverlener die een relatie met een cliënt aan wil gaan, expliciet en volledig een einde moet maken aan ieder optreden als behandelaar van de cliënt.

Ik zou dit echter niet als een ‘spoorboekje’ willen beschouwen in die zin dat een behandelrelatie en een seksuele relatie voor elkaar inwisselbaar zouden zijn, indien zij maar na elkaar (volgens sommige gedragsregels: na een afkoelingsperiode) plaatsvinden. Een seksuele relatie, ook ná de behandelrelatie, kan blijkens een recente uitspraak van de rechtbank Overijssel wel degelijk een strafbare relatie opleveren.

Artikel 54

Ook de NIP-beroepscode biedt de psycholoog daarvoor onvoldoende duidelijkheid en zekerheid. Immers, artikel 54 van de NIP- Beroepscode verbiedt psychologen tijdens of ‘direct aansluitend’ aan de behandelrelatie een seksuele relatie met een cliënt aan te gaan, en roept hen op ook nadien daarin terughoudend te zijn. Deze bepaling geeft de zorgverlener echter naar mijn mening onvoldoende houvast. Wanneer is een relatie ‘direct aansluitend’? Is ‘direct aansluitend’ iets anders dan ‘aansluitend’? En mag een seksuele relatie worden aangeknoopt als deze aansluitend aan de behandelrelatie aanvangt, mits maar niet direct aansluitend? Bovendien: wanneer is sprake van een einde van de behandelrelatie? Het moment waarop een behandelrelatie formeel is beëindigd, is mogelijk nog wel objectief (zij het niet in alle gevallen: eenvoudig) te bepalen. Maar het moment waarop de behandelrelatie daarentegen ook feitelijk is geëindigd, is in de praktijk nogal eens diffuus en kenmerkt zich vaak door een zekere periode van overloop/overlap.

Dat blijkt onder meer uit een recente uitspraak van de strafkamer van de rechtbank Overijssel.1 Hoewel in dat specifieke geval de afhankelijkheidsrelatie ook tijdens de seksuele relatie vrij evident lijkt te zijn geweest, kan blijkens de overwegingen van de rechtbank ook in die gevallen, dat behandelrelatie formeel is beëindigd sprake zijn van ontucht ‘zolang sprake is van een verhouding hulpverlener en patiënt of cliënt, waarbij sprake is van (een vorm van) afhankelijkheid van de hulpverlener’. Daarbij moet worden onderzocht ‘of de afhankelijkheid samenhangend met de hulpvraag een rol speelde bij de seksuele handelingen waardoor er feitelijk nog sprake was van (enige mate van) afhankelijkheid die op een hulpverleningsrelatie kan worden teruggevoerd’. Volgens de rechtbank is alleen dan geen sprake van ontucht als de behandelrelatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt ‘in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.’

Artikel 54 van de NIP-beroepscode focust zich met name op het bestaan van een zekere afkoelingsperiode. Toch is dat niet het juridisch criterium; dat gaat om de vraag of sprake is van ‘een vorm van afhankelijkheid’ of ‘enige mate van afhankelijkheid die op de hulpverleningsrelatie kan worden teruggebracht’, dan wel dat ‘de afhankelijkheid van de behandelrelatie niet van invloed is geweest’. Tijdsverloop na de behandeling kan daaraan natuurlijk wel bijdragen, maar is niet het beslissende criterium.

Artikel 55

Ook artikel 55 van de NIP-Beroepscode sluit niet aan bij het juridisch criterium en biedt onvoldoende duidelijkheid. Artikel 55 bepaalt namelijk dat de psycholoog bij het aangaan van een persoonlijke relatie ná de professionele relatie zich ervan moet vergewissen dat de voorgaande professionele relatie ‘geen onevenredige betekenis’ meer heeft.

Deze bepaling roept meer vragen op dan deze beantwoordt. Immers: wanneer is de vroegere behandelrelatie van geen ‘onevenredige betekenis’ en wanneer wel? Wanneer is die vroegere relatie van ‘evenredige betekenis’? En bovenal: wie bepaalt dat? De praktijk laat zien dat (al dan niet achteraf) zorgverlener en patiënt nogal eens op een andere manier tegen hun seksuele relatie aankijken: waar de zorgverlener (mogelijk oprecht) meent dat sprake is van een seksuele relatie tussen twee personen op grond van wederzijdse aantrekkingskracht, nadat uitvoerig is gesproken over het beëindigen van de behandelrelatie, kan de voormalig cliënt een andere mening zijn toegedaan.

Bovendien is ook vanuit strafrechtelijk perspectief niet van belang of de vroegere behandelrelatie al dan niet ‘geen onevenredige betekenis’ had maar of er enige vorm of enige mate van afhankelijkheid bestaat die op de behandelrelatie kan worden teruggevoerd. Dat is een ander en stringenter criterium dan in de beroepscode wordt voorgesteld. Zeker (maar niet alleen!) in die gevallen, waarbij het onderwerp seksualiteit deel uitmaakte van de hulpvraag, bestaat een grote kans dat de strafrechter, zelfs vele jaren later, tot de conclusie komt dat de behandelrelatie in de daarop volgende seksuele relatie wél enige rol heeft gespeeld – onevenredig of niet.

Daarom is het verstandig om niet alleen vast te houden aan het adagium ‘Het mag niet, het mag nooit’ maar ook te denken aan het oude spreekwoord ‘men koopt geen parels in het donker, noch zoekt men liefde in de nacht’.2 

Noten

  1. 29 november 2016, (ECLI:NL:RBOVE: 2016:4748; GZR updates 2017, 22)
  2. Wees verstandig en neem geen onnodig risico

 

Reactie

Liefde na sluitingstijd

Joost Wasser snijdt een belangrijk thema aan in zijn bijdrage: zijn persoonlijke, romantische of seksuele relaties mogelijk na het beëindigen van de professionele relatie? En zo ja, wanneer?

Aanleiding voor de auteur is de recente update van een IGZ-brochure en een strafzaak tegen een hulpverlener bij de rechtbank Overijssel. Zijn betoog mondt uit in een suggestie ter verbetering van de tekst van de “-beroepscode op dit punt.

De IGZ-brochure Het mag niet, het mag nooit1 is een waarschuwing tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag: ‘Duidelijk is dat seksueel grensoverschrijdend gedrag niet toegestaan is in de relatie tussen zorgverleners en cliënten. Wie hulp zoekt moet kunnen rekenen op goede en veilige zorg. Verkrachting, aanranding, maar ook seksuele toespelingen mogen niet. Ook mag een zorgverlener geen seksuele relatie aangaan met een cliënt.’ De brochure is tot en met de titel glashelder. Maar het gaat daarin om wat ontoelaatbaar is tijdens de professionele relatie en niet over de mogelijkheden en onmogelijkheden daarna.

De Overijsselse strafzaak: ontucht

In Zwolle acht de rechtbank2 een hulpverlener3 schuldig aan ontucht met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd. In deze zaak heeft de verdachte verklaard dat hij een factuur voor de laatste sessie had opgemaakt, ‘maar deze niet aan aangeefster te hebben gegeven omdat op die dag, drie kwartier tot een uur ná het beëindigen van de behandelrelatie, de seksuele relatie is begonnen. Naar eigen zeggen vond verdachte het niet meer kunnen om de factuur te geven. Aangeefster heeft verklaard dat zij op (…) voor het eerst seks heeft gehad met verdachte en dat verdachte vervolgens zou hebben gezegd dat zij de therapie niet meer hoefde te betalen, omdat het voor hem dan niet strafbaar zou zijn en dat, als zij iets met hem wilde bespreken, ze dat tijdens de seks kon doen.’

Met name door dit laatste is dus ook onduidelijk of de behandelrelatie überhaupt beëindigd was of alleen van karakter was veranderd.

De NIP- en aanverwante beroepscodes

In de Beroepscode voor psychologen 2015 van het NIP zijn twee artikelen aan dit onderwerp gewijd. De betreffende artikelen uit de Ethical principles and code of conduct van de American Psychological Association (APA)4 en de Code of Ethics for Psychologist[/anchor] van de Canadian Psychological Association (CPA)5 zijn er aan toegevoegd om te zien hoe men elders tegen dit onderwerp aankijkt (zie kader).

Wasser stelt dat de focus in artikel 54 ligt op een afkoelingsperiode. Ik haal dat er echter niet uit. Bovendien is de term afkoelingsperiode in dit verband niet zo gelukkig. Lang niet alle professionele relaties zijn zo steamy hot als die van de Overijsselse hulpverlener. We krijgen daar de indruk dat het gaat om een niet uit te stellen lust, die tijdens de behandeling al een rol begon te spelen.

Dan neemt echter niet weg dat het tijdsverloop na de professionele relatie wel een belangrijk punt is. In het algemeen staan mensen weer wat vrijer tegenover elkaar naarmate het contact met de psycholoog langer geleden is. Maar dan hebben we het niet over drie kwartier! De Amerikaanse code noemt een tijdsverloop van twee jaar. Dat heeft iets willekeurigs, want wat zou er anders zijn op dag 731 vergeleken met dag 729? Maar het is wel een eerste indicatie dat op zijn minst gedacht moet worden aan een lange periode.

Het noemen van een termijn heeft natuurlijk het voordeel van duidelijkheid. Vanuit juridisch oogpunt is daar veel voor te zeggen. Maar er is een verschil tussen de richtlijnen uit een ethische code en wetsregels. De wet vraagt om gehoorzaamheid. De code appelleert aan de eigen verantwoordelijkheid van de psycholoog. Die wordt geacht zelf te bepalen of een andersoortige relatie dan de professionele mogelijk is. Heeft de psycholoog daar twijfels over, dan dient hij die met een collega te bespreken.

Van alle vragen die Wasser opwerpt, valt er één duidelijk te beantwoorden: wie bepaalt of de voormalige professionele relatie ‘geen onevenredige betekenis’ meer heeft? Dat is de psycholoog zelf, en hij zal zo nodig daarover verantwoording moeten afleggen. Het is aan hem om duidelijk te maken dat er geen sprake is van misbruik. Dit laatste staat expliciet in de Nederlandse en ook in de Amerikaanse code. De laatste code voegt er zelfs een aantal overwegingen aan toe: het tijdsverloop, de aard, duur en intensiteit van de therapie, de omstandigheden van de beëindiging, de persoonlijke geschiedenis van de cliënt, diens huidige mentale toestand, de kans op negatieve effecten op de cliënt en de handelwijze van de therapeut tijdens de behandeling. Daarmee ligt de lat hoog in de praktijk. De code spreekt daarom ook van een relatie alleen in de ‘most unusual circumstances’. We zijn met deze overwegingen dus mijlenver verwijderd van de verklaring van de Overijsselse hulpverlener.

Ik wijs er wel op dat de Amerikaanse en Canadese codes spreken over therapie. De Nederlandse code gaat echter over alle vormen die de professionele relatie kan aannemen. Dus ook over een onderzoeker en proefpersoon, een docent en student, een (adviserende) recherchepsycholoog en ondervrager, et cetera. Uiteraard is de dynamiek in al deze relaties anders en wisselend van intensiteit – en dus ook qua mogelijkheden van enige relatie na afloop.

Formulering

Kan een andere formulering de bedoeling van de artikelen 54 en 55 duidelijker maken? Wasser pleit voor het benoemen van de afhankelijkheid als het belangrijkste criterium.

De rechtbank in Zwolle gebruikt dit criterium ook, maar noemt ook nog een paar andere kwalificaties: misbruik van psychisch overwicht en misbruik van het vertrouwen dat de cliënt in de hulpverlener heeft. De Canadese code spreekt over de invloed van de power relationship. Al deze formuleringen liggen natuurlijk heel dicht tegen elkaar aan.

In de Nederlandse code is er tot dusverre vanaf gezien om nader te omschrijven welk element van de professionele relatie nu eigenlijk de bepalende factor is. Dit is in lijn met de zeven overwegingen uit de Amerikaanse code.

Alles overziend lijkt het mij echter toch de moeite waard om bij de volgende herziening van de code te overwegen om hier het afhankelijkheidscriterium op te nemen in de tekst. Dit sluit dan beter aan bij de gebruikte omschrijving uit het strafrecht. Maar ook dan moeten we erkennen dat het om een inschatting blijft gaan. In al deze gevallen is afhankelijkheid een zaak van beleving en perceptie – en dus van inschattingsverschillen.

Mocht een tuchtcollege over de casus uit Zwolle moeten oordelen dan verwacht ik dat zij geen enkele moeite hebben om dit gedrag te veroordelen met een beroep op de huidige artikelen. Zo duidelijk zijn ze nog wel.

Naschrift

Henk Geertsema en ik zitten een heel eind op dezelfde lijn. De Overijsselse hulpverlener heeft het wel heel bont gemaakt en maatschappelijke normen – ongeacht welke formulering je ook zou hanteren – schromelijk overschreden. Mijn boodschap gaat echter niet zo zeer over het gedrag van de betrokken hulpverlener, maar over de overwegingen van de rechtbank. De rechtbank hanteert het criterium of binnen de seksuele relatie sprake is van enige op de (vroegere) behandelrelatie terug te voeren afhankelijkheid. Nog daargelaten dat het criterium intrinsiek vaag is (het is ook lastig dit meer concreet te maken), blijft onzeker in welk geval daarvan wél en in welk geval géén sprake is?

Ik ben het met Geertsema eens dat het inderdaad aan de psycholoog is te bepalen (i) of hij een relatie aangaat en (ii) of hij denkt daarover verantwoording te kunnen afleggen. Maar wat nu als de voormalig cliënt(e) later verklaart dat de uit de behandelrelatie voortkomende afhankelijkheid ‘in enige mate’ tijdens hun daarna ontwikkelde seksuele relatie een rol heeft gespeeld? Het komt in de praktijk namelijk nog al eens voor dat – zeker als de relatie beëindigd is – de voormalige cliënt(e) en de hulpverlener daarover geheel verschillende gedachten blijken te hebben. Het bewijs dat er geen afhankelijkheid was, en – als die er toch blijkt te zijn – deze niet ‘in enige mate’ uit de behandelrelatie voortkwam, lijkt mij een diabolische bewijslast. (JW)

Noten

  1. https://www.igz.nl/actueel/nieuws/ het-mag-niet-het-mag-nooit.aspx
  2. ECLI:RBOVE:2016:4748 te vinden op rechtspraak.nl We weten niet meer van deze casus dan in het verslag vermeld staat.
  3. We weten niet of het hier gaat om een psycholoog. In het verslag wordt steeds gesproken over een hulpver-lener. Voor het betoog maakt dit echter niet uit.
  4. http://www.apa.org/ethics/code/
  5. http://www.cpa.ca/aboutcpa/committees/ethics/