‘Soms maak je een uitvaart mee waarvan je kunt zien dat de uitvaartbegeleiders – ik zeg het voorzichtig – het al heel vaak hebben gedaan,’ zegt uitvaartregisseur Hans Scheerder. De eerste keer dat hij zijn huidige beroep overwoog, was toen hij zo’n uitvaart bijwoonde van de vader van een vriend. De plechtigheid was kort, klinisch en afstandelijk en je kwam niets over de overledene te weten, hoewel het een kleurrijk man geweest was.
Dat kon beter, wist Scheerder. ’s Avonds op de bank maakte hij van de weeromstuit met zijn vrouw een draaiboek voor hun eigen uitvaart. De jaren erna had hij vergelijkbare ervaringen met afstandelijke plechtigheden, maar hij zag ook dat een uitvaart heel indrukwekkend kon zijn. Toen hij door een reorganisatie op straat kwam te staan, was de keuze snel gemaakt en richtte hij een uitvaartonderneming op.
Hij neemt ruim de tijd voor de nabestaanden. Door zich ‘uitvaartregisseur’ te noemen, legt hij er de nadruk op dat hij mensen actief betrekt bij de uitvaart. ‘Als ik kennismaak, drink ik bij voorkeur eerst een kopje koffie met de nabestaande en hoor ik aan wat er gebeurd is. Ik leg niet onmiddellijk het kistenboek en het bloemstukkenboek op tafel.’ Hij wil betrokkenen en de overledene liefst eerst goed leren kennen. Tijd is bij hem niet op de bon. ‘Ik maak mensen zo’n zeven tot acht dagen mee en ik ga er elke dag even langs, ook als er niets speciaals is.’
Maar als mensen verder niet met hem willen praten over de overledene, als ze het vooral zakelijk willen houden, is dat ook goed. ‘Ik moet me aan hen aanpassen, niet andersom.’
Hij probeert zoveel mogelijk aan te sluiten op de wensen van de nabestaanden. Maar dat betekent niet dat hij klakkeloos uitvoert wat ze roepen. Hij probeert erachter te komen wat ze echt willen. Zoals bij de uitvaart van een man van over de tachtig. Zijn vrouw was er kapot van. Aanvankelijk wilde ze een goedkope kist. Scheerder liet nog een paar kisten zien en uiteindelijk werd ze enthousiast van een kist die van buiten was bekleed met kasjmier. Haar man had in voormalig Nederlands-Indië gediend, deze kist paste helemaal bij hem. ‘En dan is het goed,’ zegt Scheerder.
Bij een andere uitvaart, die van een vrouw, waren alleen haar zoon en schoondochter betrokken. ‘De moeder had voor haar overlijden gezegd dat er verder niemand mocht komen. Die wens wilde de zoon uitvoeren: hij wilde de aula en de koffiekamer. Ik legde hem uit dat hij dan in een lege aula zou zitten en vervolgens in een lege koffiekamer en dat het zo’n 1200 euro ging kosten. Hij bleef bij zijn besluit. En dus zaten ze tijdens de uitvaart een kwartier lang samen zwijgend op twee stoelen in de verder lege aula zonder muziek en zonder praatjes. Vervolgens gingen ze koffie drinken in de koffiekamer, daar mocht ik bij zijn. Een wonderlijke begrafenis, maar achteraf waren ze dik tevreden.’
Hij is intensief bij de mensen betrokken en doet er zijn best voor. Zoals voor de mensen die hun zus op een eenvoudige manier wilden begraven, want zo was zij ook geweest. Maar ze wilden wel een volgauto, want geen van hen bezat een auto. Scheerder: ‘Dat vond ik zonde van het geld, dat kost zeker driehonderd euro en verder wilden ze het zo goedkoop mogelijk houden. Daarom konden ze met mij meerijden, dat was gratis.’
En tot slot heeft hij geen belang bij de goederen en diensten die hij verkoopt. Hij rekent een tarief dat hoger wordt naarmate de uitvaart uitbreidt. Maar hij verkoopt zijn kisten tegen inkoopprijs. Daarmee heeft hij geen belang bij de verkoop van goederen en kan hij vrijelijk alles met mensen bespreken en aanbieden.
Hoe hij met verdriet omgaat? Hij is sterk betrokken, maar huilt niet mee. ‘Nooit,’ zegt hij beslist. ‘Als ik al meehuil, dan moet dat thuis. Maar als ik merk dat mensen fysiek contact belangrijk vinden, dan mogen ze gerust aan me komen.’
Hij doet veel voor de klant, maar soms moet hij ingrijpen. Zoals bij een uitvaart waar men 45 minuten in de aula had gepland. Er waren vijf sprekers en twee muziekstukken. ‘Dat is veel en het komt nauw, want het mag niet uitlopen. Daarna is de volgende uitvaart gepland, dat kan niet, dus je krijgt een flinke boete. Een van de sprekers was ome Art en, zo waarschuwden ze me, die kon nog wel eens lang van stof zijn. Ik maak een draaiboek tot op de minuut en vroeg: “Mag ik hem onderbreken als hij langer dan zijn vijf minuten spreekt?” Dat mocht.
Tijdens de plechtigheid was ome Art de tweede spreker. Hij liep naar voren, zonder briefje. Toen wist ik het zeker: dit gaat fout. Hij begon over de oorlog en de ruwe zee en de zon… Hij was nog in de inleiding toen hij al bijna aan zijn tijd was. Ik liep naar hem toe en fluisterde: “Wilt u afronden?”
“HÈ?” riep hij, want hij was ook nog doof.
Ik, hard: “Wilt u afronden!”
De hele aula lachte.
Het verliep verder allemaal prima, maar ergens is het zonde. Als de uitvaart op een andere locatie dan de aula was geweest, had ik het laten gaan.’
Foto: Herman Wouters