Lees verder
De universiteit geldt van oudsher als bolwerk van open en vrije gedachtenwisseling. Is dat nog steeds zo? Kun je nog wel “anders” denken? Of ligt de academische vrijheid onder vuur? ‘In mijn hele carrière in Nederland heb ik nooit het idee gehad dat ik kon onderzoeken wat ik wilde.’
Vittorio Busato

Tjeerd Andringa, gepromoveerd in de wiskunde en universitair hoofddocent cognitieve wetenschappen aan het University College Groningen (ucg), mag sinds februari dit jaar zijn vak Systems View on Life niet langer meer geven. Volgens de Groningse universiteitskrant1 gaf Andringa, wiens colleges over kritisch leren denken onder studenten al jaren goed stonden aangeschreven, niet louter les over complottheorieën; hij zou studenten tevens actief trachten te overtuigen van alternatieve waarheden. Zo doceerde hij onder meer over hoe vaccinaties autisme veroorzaken en twijfelde hij openlijk aan de officiële toedracht van 9/11.

Een aantal studenten trok aan de bel bij het bestuur van het ucg. Onbewezen, soms apert onjuiste en niet-falsifieerbare theorieën zouden immers niet moeten worden onderwezen op de universiteit als alternatieve verklaring. Resultaat: Andringa werd op non-actief gesteld en de Rijksuniversiteit Groningen (rug) is een onafhankelijk onderzoek naar hem gestart. Het is nog altijd wachten op de uitkomst, die overigens mogelijk niet openbaar wordt.2

Tegenspreker

Ander voorbeeld. Eind oktober 2018 zorgde een aangekondigd optreden van Jordan Peterson voor consternatie aan de Univer­siteit van Amsterdam (uva). Het platform Room for Discussion, een initiatief van de faculteit Economie en Bedrijfskunde, had de Canadese psycholoog uitgenodigd voor een lezing. Peterson staat evenwel bekend om zijn ultrarechtse opvat­tingen. Een greep: postmoderne neomarxisten infiltreren de uni­versiteiten, klimaatverandering is onzin, en waarom zou hij trans en genderpersonen moeten aanspre­ken met een door hen gewenst persoonlijk voornaamwoord? Een groep medewerkers en studenten van de uva eiste van de organisato­ren dat als Peterson een platform kreeg, een tegenspreker van formaat hem moest aanpakken op zijn ‘conservatieve, patriarchale, antifeministische, antiklimaatwe­tenschappelijke, “politiek incor­recte” wereldbeschouwing’.3

Het deed denken aan de ophef die in februari 1992 ontstond aan de Amsterdamse Alma Mater, toen de destijds even befaamde als beruchte Britse persoonlijkheids­psycholoog Hans Eysenck een lezing zou houden. Op zijn opvattingen dat intelligentie voor het grootste deel erfelijk bepaald is en dat zwarten op intelligentie­tests aanzienlijk lager scoren dan blanken, die op hun beurt weer lager scoren dan Aziaten, had hij veel kritiek gekregen. Een anoniem telefoontje aan de organisatie waarin werd gedreigd dat de lezing ernstig verstoord zou worden, maakte dat Eysenck (wiens wetenschappelijke integriteit later sterk in twijfel is getrokken: een groot aantal van zijn wetenschappelijke publicaties is teruggetrokken uit de vakpers) afzag van zijn bezoek aan de hoofdstad.4

Peterson trad uiteindelijk op in een zwaarbeveiligde zaal. De strenge ingangscontrole zal ervoor gezorgd hebben dat er geen spandoeken hingen, evenmin klonken luidruchtige protesten. Een geducht tegenspreker was er niet, wel had de organisatie een half uur extra ingeruimd voor vragen uit de zaal.

Op persoonlijke titel

Laatste voorbeeld. Psycholoog Michaéla Schippers, hoogleraar Behaviour and Performance Management aan de Erasmus Uni­versiteit (eur), manifesteerde zich als uitgesproken criticaster van de strenge coronamaatregelen.5 Zo be­toogde ze tot verbazing van velen in een paper6 dat de economische problemen door de coronacrisis wereldwijd tot honderd miljoen doden konden leiden. Bovendien beweerde ze in een uitzending van het Forum voor Democratie-jour­naal (1 oktober 2020) dat Covid-19 voorafgegaan was door Covid-1 tot en met 18, en dat er ook een Co­vid-20 komt. Maar die 19 verwijst enkel naar het jaartal 2019, waarin Covid werd ontdekt; eerdere coro­navirussen hadden andere namen zoals Sars en Mers.

Op Twitter verdedigde Schippers zich tevergeefs dat haar – toch groteske – uitspraken verkeerd waren geïnterpreteerd. Ter onderbouwing verwees ze naar een interview op het online platform Café Weltschmerz waarin emeritus-hoogleraar immunologie Pierre Capel die eerdere uitbraken van coronavirussen eveneens wetenschappelijk onjuist zo had genummerd. Voor de eur was het de druppel; die distantieerde zich openlijk van haar en benadrukte dat haar visie niet overeenkwam met die van de universiteit.

Schippers werkt nog altijd aan de Rotterdamse universiteit. Vragen over of ze zich door haar werkgever in haar academischevrijheid beperkt voelt, wil ze niet beantwoorden. Sinds de publieke reprimande zet Schippers bij vrijwel elk (re)tweetje ‘Op persoonlijke titel gedeeld’.

‘Kritiek is de motor van de wetenschap’

De universiteit geldt van oudsher als bolwerk van open en vrije gedachtewisseling Zoals sir Karl Popper (1902-1994), auteur van onder meer The open society and it’s enemies, ooit zei: ‘Kritiek is de motor van de wetenschap.’ Volgens deze vermaarde Oostenrijkse wetenschapsfilosoof gaat het niet om wie er wat zegt maar wat er wordt gezegd. Academische discussies zijn idealiter dus niet gericht op de man maar op de bal en op georganiseerde tegenspraak.

Bovenstaande voorbeelden, en er zijn diverse andere te geven, roepen de vraag op of de academi­sche vrijheid wankelt. Wordt er getornd aan die wetenschappelijke kernwaarde? Wat houdt die vrijheid eigenlijk in?

Wat is academische vrijheid?

‘Het recht van docenten in het hoger onderwijs om zonder in­perking door een voorgeschreven doctrine te genieten van de vrij­heid om te onderwijzen, te discus­siëren, onderzoek te verrichten, de resultaten daarvan te verspreiden en te publiceren, hun mening over de instelling of het systeem waarbinnen zij werken kenbaar te maken, van institutionele censuur gevrijwaard te blijven, en aan professionele en representa­tieve academische organen deel te nemen.’

Zo definieerde in 1997 de Unesco het begrip academische vrijheid. Deze vertaling is opgenomen in de gelijknamige essaybundel uit 2020 onder redactie van wetenschapshistori­cus Klaas van Berkel en filosofe Carmen van Bruggen. De definitie sluit ook naadloos aan bij het standpunt van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw) zoals verkondigd in het rapport Academische Vrijheid in Nederland. Een begripsanalyse en richtsnoer7 uit 2021: ‘Academische vrijheid is cruciaal voor hoogwaardige wetenschapsbeoefening in een open samenleving. Wetenschap­pers moeten in vrijheid hun onderzoek kunnen doen, hun ideeën volgen en uitwisselen, hun resultaten publiceren en onderwijs geven.’

Die academische vrijheid is overigens niet absoluut maar wordt begrensd door professionele normen en plichten jegens de academische gemeenschap, academische instelling én samenleving. Die zijn voor het wetenschappelijk onderzoek vastgelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke integriteit, schrijft de knaw: ‘De normen worden bepaald door vijf principes: eerlijkheid, zorgvuldig­heid, transparantie, onafhankelijk­heid en verantwoordelijkheid.’

Van Berkel en Van Bruggen concluderen in hun boek dat de academische vrijheid de laatste jaren inderdaad steeds meer onder druk is komen te staan. Zo eisen overheden in democratische landen van wetenschappers dat hun onderzoek ook maatschappe­lijk nut heeft – valorisatie, met een deftig woord. Bovendien heeft het bedrijfsleven met het financieren van projectonderzoek de laatste jaren nadrukkelijker een vinger in de academische pap gekregen, hetgeen uitkomsten niet zonder meer onafhankelijk maakt. Nieuwrechtse bewegingen zouden zich geweerd voelen van ‘linkse’ universiteiten die zij zien als ondermijners van de beschaving. En de vele medewerkers met tijdelijke contracten zouden zich volgens Van Berkel en Van Bruggen onvrijer voelen en daardoor meer doen aan zelfcen­suur – niet in de laatste plaats om een felbegeerde vaste aanstelling te krijgen.

Meetinvariantie
Conor Dolan, hoogleraar Biologische Psychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam: ‘Dat onderzoek naar groepsverschillen in intelligentietestscores vaak weerstand oproept, is begrijpelijk. De bevinding bijvoorbeeld dat kinderen van Marokkaanse ouders lager scoren op intelligentietests dan kinderen van Nederlandse ouders is onaangenaam, omdat die opgevat kan worden als stigmatiserend. In Nederland is deze bevinding echter een gegeven, en om deze bevinding begrijpen, is gedegen onderzoek wenselijk.

Een fundamenteel aspect van dit onderzoek is de meetinvariantie van de intelligentietest. Cognitieve vaardigheden zijn niet direct te observeren: het zijn zogenaamde latente variabelen. Terwijl verschillen tussen mensen in bijvoorbeeld lengte met het blote oog waarneembaar zijn, zijn tests nodig om verschillen tussen mensen in latente variabelen zoals cognitieve vaardigheden zichtbaar te maken. Een intelligentietest meet cognitieve vaardigheden door middel van testitems. De scores hierop hangen, in theorie, direct en causaal af van de cognitieve vaardigheden die de test meet. Een intelligentietest is meetinvariant als de score op de test het intelligentieniveau van de geteste persoon weerspiegelt, en niet haar of zijn afkomst. Een intelligentietest die niet meetinvariant is, is oneerlijk, omdat zo’n test de ware latente verschillen in intelligentie niet accuraat weergeeft.

Stel dat we twee groepen kinderen onderzoeken met hetzelfde intelligentieniveau. Als de test meetinvariant is, zullen de gemiddelde testscores gelijk zijn. Als de test niet meetinvariant is, kunnen de gemiddelde testscores verschillen. Dit verschil kan niet geïnterpreteerd worden als verschillen tussen de groepen in intelligentie: de test geeft immers de ware latente verschillen niet accuraat weer. Een test die niet meetinvariant is, is daarom ongeschikt om groepsverschillen in intelligentie te onderzoe­ken. Zo hebben Jelte Wicherts en iki aangetoond dat de RAKIT niet meetinvariant is: deze test benadeelt kinderen van niet-Nederlandse komaf.

Stelt men vast dat een test meetinvariant is, dan kan men verder met het onderzoek naar de oorzaken van het gemiddelde verschil. Ten aanzien van dit onderzoek zelf is het onwenselijk om hypotheses uit te sluiten, ook als die hypothesen indruisen tegen persoonlijke of sociaal gangbare waarden en normen.

Zo is in Amerika veel onderzoek gedaan naar gemiddelde verschillen in intelligentie van witte en zwarte Amerikanen. Eén hypothese luidt dat het verschil deels is toe te schrijven aan stereotype threat. Dit houdt in dat het doen van een intelligentietest gepaard gaat met storende gedachten die ingegeven worden door stereotiepe verwachtingen en impliciete waardeoordelen ten aanzien van de testscores. Een andere hypothese luidt dat het verschil deels is toe te schrijven aan genetische verschillen tussen de groepen. Het is te respecteren dat een onderzoeker op grond van een persoonlijk waardeoordeel afziet van een hypothese. Een hypothese bij voorbaat verwerpen of verbieden is echter onwenselijk. Waarom dit zo is, heeft de intelligentie onderzoeker James R. Flynn (bekend van het Flynn effect: toenames over de jaren in gemiddelde intelligentiescores) mooi verwoord in een helder artiikel over onderzoek naar groepsverschillen in intelligentie: “Suppressing free inquiry is by its nature an expressive of contempt for truth by power. The truth can never be racist.”1

1. Flynn, J.R. (2018). Academic freedom and race: You ought not to believe what you think may be true. Journal of Criminal Justice, 59, 127-131. https://doi.org/10.1016/j.jcrimjus.2017.05.010.

Zelfcensuur

Een vaste aanstelling aan een Nederlandse universiteit heeft psy­choloog Jan te Nijenhuis nooit we­ten te bemachtigen. Mogelijk heeft dat te maken met zijn reputatie van controversieel onderzoeker. In zijn dissertatie, die hij in 1997 met succes aan de Vrije Universiteit Amsterdam verdedigde, conclu­deert hij dat psychologische tests, ook die voor intelligentie, in het kader van personeelsselectie even bruikbaar zijn voor allochtone en autochtone sollicitanten: voor beide groepen voorspellen ze even goed succes op het werk. Volgens De Volkskrant8 sugge­reert Te Nijenhuis daarmee dat allochtonen dommer zijn dan autochtonen. Deze conclusie staat nergens in zijn proefschrift, maar vanwege vermeend racisme kreeg hij het vervolgens wel zwaar te verduren in de media. Zijn academische collega’s gaven hem meer waardering: het Instituut voor Toegepaste Psychologie en Bedrijfswetenschappen bekroonde zijn onderzoek als het beste op het gebied van toegepaste psychologie.

Aan zelfcensuur heeft Te Nijenhuis nooit gedaan. Zijn omstreden reputatie was voor hem geen reden zich niet langer te mengen in de vakpers en soms ook in opiniestukken in kranten, in het politiek beladen rassendebat over intelligentie [zie ook het commen­taar van prof. dr. Conor Dolan in het kader Meetinvariantie, red.]. ‘Integendeel,’ laat Te Nijenhuis per e-mail weten. ‘Intelligentietests

zijn het beste wat een eeuw psychologie heeft voortgebracht. Scores op iq-tests zijn spectacu­laire voorspellers van school- en werkprestaties. Die twee zaken hangen sterk samen met je succes in het leven en met integratie in de westerse maatschappij van immigranten.’

De vraag naar oorzaken van groepsverschillen in iq-scores is hem blijven fascineren. ‘Tientallen jaren onderzoek heeft een duide­lijke genetische component aangetoond. Volgens mij onder­schrijven de meeste intelligentie­onderzoekers dat, slechts een kleine minderheid acht de omgeving daarvoor verantwoordelijk.’

Maar zulk politiek gevoelig onderzoek krijg je volgens Te Nijenhuis tegenwoordig niet meer gepubliceerd. ‘Onderzoek moet aansluiten bij dat van de rest van een vakgroep, en dat was bij mij zelden het geval. Mijn hele wetenschappelijke carrière in Nederland heb ik nooit het idee gehad dat ik kon onderzoeken wat ik wilde. Ik werd alleen ingehuurd om les te geven en studenten te begeleiden.’

En ook daarbij voelde hij zich in zijn academische vrijheid beknot. ‘Als ik tijdens colleges personeelsselectie vertelde over het vele onderzoek dat aantoont dat iq-tests de kwaliteit van werk hetzelfde voorspellen voor allochtonen en autochtonen, moest ik verplicht sociaalpsycholo­gisch onderzoek naar stereotypen behandelen dat zou aantonen dat alle groepen een gelijke intelligen­tie hebben. Maar de docenten sociale psychologie hoefden tijdens hun colleges het grootscha­lige onderzoek over het kleuren­ blind voorspellen van iq-tests uit de personeelspsychologie niet te bespreken.’

Woke

Voor Te Nijenhuis is het zonne­klaar dat de academische vrijheid in Nederland al langer zwaar onder druk staat. ‘Tot een paar decen­nia geleden was het volgen van je eigen wetenschappelijke interes­ses en zakelijk beschrijven van je onderzoeksbevindingen vanzelf­sprekend. Nu is er de sekte van wokeness die wetenschappers en universiteiten het leven moeilijk maakt.’

Onderzoek naar groepsver­schillen in iq mogen ‘woke types’ ongewenst vinden, ze verdiepen zich volgens Te Nijenhuis nooit in wetenschappelijke bevindingen. ‘Zij verdedigen met hun “radicale gelijkheid” het communistische standpunt dat alle groepsverschil­len volledig door de omgeving veroorzaakt zijn en dat alle groepen gemiddeld even getalen­teerd zijn. Daar zie ik in de vakliteratuur maar heel weinig goede argumenten voor.’

Daarmee zegt hij beslist niet dat iedereen woke is die het met hem oneens is. ‘Je kunt prima discussiëren met wetenschappers die andere standpunten innemen. Met diverse van hen heb ik artikelen geschreven. Het verschil is dat serieuze wetenschappers de discussie willen voeren en woke types die juist willen saboteren. Zelfs een instituut als de knaw neemt geen initiatief tegen de invloed van zulke activisten aan Nederlandse universiteiten en gaat door de knieën voor hun gedram.’

Briefadvies

Te Nijenhuis verwijst in dit ver­band naar een briefadvies9 dat de knaw in 2018 opstelde – dit naar aanleiding van een motie van twee VVD-Kamerleden. De vraag was of zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven in Nederland van invloed zijn op de vrijheid van wetenschapsbeoefe­ning. De knaw concludeerde des­tijds dat daarvoor geen structurele signalen bestonden. Wel zou er een spanningsveld bestaan tussen wetenschappelijke waarheidsvin­ding en het effect van onderzoeks­resultaten op de maatschappij.

Een “woke” houding gaat overigens prima samen met academische vrijheid, stelt de knaw nu op de kritiek van Te Nijenhuis. ‘Juist een veroordelend gebruik van de term “woke” blokkeert discussie en bedreigt die vrijheid. Er zijn geen aanwijzingen dat angst voor ideologische afkeuring een systematisch probleem is bij het uitvoeren of publiceren van onderzoek.’

Socioloog Eric Hendriks-Kim had destijds andersoortige kritiek op dat knaw-briefadvies.10 Hij betitelde dat weliswaar als integer en genuanceerd, maar ook als ‘cruciaal onvolledig’ omdat het de specifieke probleemdisciplines niet zou durven te identificeren. Daarmee doelde hij op postkoloni­alisme, cultural studies, genderstu­dies en queer theory – disciplines die naar zijn mening ‘zo overmatig en eenzijdig gepolitiseerd zijn, dat ze niet meer in staat zijn tot wetenschappelijke zelfreflectie’. Terwijl ‘die disciplines juist belang­rijke voertuigen van wetenschap­pelijke (zelf)kritiek zouden kunnen zijn’, mailt Hendriks-Kim desgevraagd. ‘Daarom is het zo jammer dat de beoefenaars ervan zo vaak in een heel voorspelbaar moralistisch stramien terecht zijn gekomen. Ze moeten hun kritische roeping herontdekken.’

De knaw laat desgevraagd weten dat destijds bewust geen enkele discipline is genoemd. ‘En dat doen we evenmin in ons rapport Academische vrijheid in Nederland.’ De knaw stipt die kwesties wel aan, ‘alleen in bewoordingen dat al dan niet bewuste vooringenomenheid en schoolvorming kunnen leiden tot een beperking van de diversiteit aan perspectieven. De Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit schrijft voor dat alternatieve visies en tegenargumenten serieus worden genomen. Deze opvatting van eerlijkheid moet zich vertalen in een open, inclusieve en veilige cultuur.’ Wetenschappers, en zeker die een op een hogere positie, zijn medeverantwoordelijk om zo’n cultuur te scheppen én in stand te houden, vervolgt de woordvoer­der. ‘De knaw erkent wel dat spanningsvelden kunnen ontstaan, bijvoorbeeld tussen de verantwoordelijkheid elkaars vrijheid niet te begrenzen en een open debat te realiseren.’

Spanningsvelden ziet Hen­driks-Kim ook. Volgens hem moet er idealiter in de sociale weten­schappen en geesteswetenschap­pen kritisch(er) worden nagedacht over de maatschappij. ‘Maar dat is precair, omdat onderzoek dan verweven raakt met politiek. Tegelijkertijd moet onderzoek zijn wetenschappelijke karakter behouden. Kritisch denken sterft waar het gemoraliseer begint.’

Hendriks-Kim zou het daarom toejuichen als er ‘minder gejuridi­seerd’ wordt gedacht over het begrip academische vrijheid. ‘Men ziet het als een recht dat wel of niet “onder druk” staat. Maar in de praktijk is een vrijheidslievende intellectuele cultuur iets dat continu onderhouden moet worden. De academische vrijheid staat altijd en per definitie onder druk.’

Conservatieve geluiden

De Britse socioloog Eric Kaufmann, hoogleraar aan de University of London, stelde in een opiniestuk in Newsweek11 dat cijfers aantonen dat in Amerika, Canada en Enge­land conservatieve geluiden aan de universiteiten stelselmatig wor­den gediscrimineerd. Kaufmann ziet dat als een groot gevaar voor de academische vrijheid en pleit ervoor dat overheden ingrijpen om intolerante linkse activisten minder de toon te laten bepalen op universitaire campussen.

De knaw onderschrijft dat gevaar voor Nederland niet. ‘In de wetenschap gaat het om waar­heidsvinding,’ reageert de woordvoerder. ‘Daar kan diversi­teit in geluiden nuttig zijn om tot de beste waarheidsvinding te komen, maar altijd gebaseerd op inhoud. Inventariseren wat politieke voorkeuren van weten­schappers zijn staat daar funda­menteel haaks op.’

De echte bedreiging van academische vrijheid ligt volgens de knaw bij intimidatie en bedreiging als wetenschappers optreden in het publieke debat. ‘Daar dreigt zelfcensuur, daar past waakzaamheid. Maar in die gevallen waarin een woke houding zou doorslaan in intolerantie en het “cancelen” van medeweten­schappers, is dezelfde waakzaam­heid vanzelfsprekend op zijn plaats.’

Hendriks-Kim noemt het ironisch dat hij geregeld in discussies over linkse politisering in de wetenschap belandt. Ook hij ziet het gevaar dat Kaufmann signaleert niet zo. ‘Ik geef toe dat ik daar door de jaren heen deels tegenstrijdig over heb geschreven, maar het is prima dat wetenschap­pers eerder naar links neigen en rechtse academici minder populair zijn.’

Provincialisme

Eerder stelde Hendriks-Kim12 dat ‘politiek provincialisme’ en gebrekkige zelfreflectie altijd op de loer liggen, ook op Nederlandse universiteiten: ‘Om als academici onze eigen kleuring te zien, moeten we onszelf van een afstand waarnemen – van hoe verder hoe beter. (…) Als meer academici zouden begrijpen dat er zoiets bestaat als politiek provincialisme, zou dat al een belangrijke stap zijn.’

Zelf heeft hij bewust voor een internationale wetenschappelijke carrière gekozen. Hendriks-Kim studeerde in Utrecht, Göttingen en Chicago, promoveerde in Duits­land, werkte als socioloog aan de Universiteit van Peking en is thans als external fellow verbonden aan York University (YCAR) in Canada. Die internationale oriëntatie heeft zijn vrijheid als wetenschapper inderdaad verrijkt. ‘Ik doe wat ik kan om niet in een heel klein wereldje terug te zakken.’

Ook Te Nijenhuis werkt inmiddels als onderzoeker in het buitenland, in Zuid-Korea. ‘Ik ben verbonden aan de Chosun University in Gwangju, bij de Alzheimer-groep. Het drama van Alzheimer is dat de intelligentie fors vermindert. Mijn Koreaanse collega’s hebben een prachtige database met cognitieve scores van grote groepen ouderen opgebouwd van wie ze bovendien hun genoom hebben gescand. Ik ben bezig de scores op zogeheten single nucleotide polymorphisms, de kleinste stukjes van de genen, te linken aan iq-scores.’

Voor Te Nijenhuis is het een buitenkans aan zulk ‘baanbrekend onderzoek’ mee te werken. ‘Korea is het land met de hoogste gemiddelde iq-score. Koreanen werken keihard en zijn uitstekend opgeleid. Studenten willen allemaal de beste van de klas zijn. Het is een groot plezier daar te werken. In mijn academische vrijheid voel ik me in Korea geenszins meer beperkt.’

Reageren?
Wilt u reageren op dit artikel? Dat kan via Twitter (@RedactieDP) of op www.tijdschriftdepsycholoog.nl/contact/.

Referenties

  1. https://ukrant.nl/magazine/hoe-een-rug-docent-studenten-de-fabeltjesfuik-in-lokte/
  2. https://ukrant.nl/onderzoek-naar-com¬plotdenker-tjeerd-andringa-wordt-mo¬gelijk-niet-openbaar/
  3. https://www.folia.nl/opinie/124762/room-for-discussion-zet-een-extra-gast-naast-jordan-peterson
  4. https://skepsis.nl/eysenck/
  5. https://www.erasmusmagazine.nl/2020/11/05/eur-neemt-afstand-van-rsm-hoogleraar-na-uitspraken-over-covid-1-tot-en-met-18/
  6. https://repub.eur.nl/pub/127236
  7. https://knaw.nl/nl/actueel/publicaties/academische-vrijheid-in-nederland
  8. https://www.volkskrant.nl/mensen/te-nijenhuis-vlucht-naar-studeerkamer~b381d777/
  9. https://www.knaw.nl/shared/resources/actueel/publicaties/pdf/briefadvies-vrijheid-van-wetenschaps¬beoefening-in-nederland
  10. https://www.nrc.nl/nieuws/2018/03/20/gender-studies-zijn-echt-links-ideologisch-a1596198
  11. https://www.newsweek.com/we-have-data-prove-it-universities-are-hostile-conservatives-opinion-1573551
  12. https://www.nrc.nl/nieuws/2017/02/12/wetenschap-herken-je-linkse-vooroordelen-6630967-a1545683

Beeld: Chiara Arkesteijn