Lees verder
Steffie van der Steen, universitair hoofddocent bij de faculteit Gedrags-en Maatschappijwetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen, doet onderzoek naar het effect van dierondersteunde therapie bij kinderen met een autisme spectrum stoornis of het downsyndroom. Van der Steen kijkt naar de effecten van de therapie met zowel een echte als een robothond. Ze ontving in 2018 een Veni-subsidie.
Geertje Kindermans

Steffie van der Steen deed promotieonderzoek naar wetenschappelijk redeneren door kinderen. Hierbij maakte ze vooral gebruik van een nauwkeurige manier van observeren. Vanwege die deskundigheid riep hoogleraar antrozoölogie aan de Open Universiteit Marie-José Enders-Slegers haar hulp in. Een antrozoöloog is bezig met de relatie tussen mens en dier – en aangezien je dieren niets kunt vragen, moet je het van observatie hebben. Zo raakte Van der Steen als copromotor betrokken bij een promotietraject van promovendus Richard Griffioen waarin therapie met behulp van dolfijnen en honden werd onderzocht. In een laatste onderzoek keek Griffioen naar de afstemming tussen kinderen en honden tijdens een therapie en of er verband was met gedragsproblemen die kinderen volgens hun ouders vertoonden. Het resultaat was interessant: kinderen die tijdens de therapie meer afstemming met de hond hadden gecreëerd, waren volgens hun ouders sterker vooruitgegaan in hun dagelijks leven. Van der Steen wilde het verder onderzoeken met grotere groepen. Ze schreef een onderzoeksvoorstel en ontving een Veni-subsidie.

‘In 2017 waren er zo’n veertig aanbieders van diertherapie,’ vertelt Van der Steen. ‘Vooral met honden en paarden. Lange tijd liep de praktijk voor op de wetenschap, inmiddels wordt meer onderzoek gedaan.’ Maar op dat onderzoek is vaak wel wat aan te merken. Het gaat om kleine effectstudies, soms ontbreekt de controlegroep of is het therapieprotocol niet goed beschreven. En soms is het onderzoek wel goed, maar is het niet gekoppeld aan een theorie. Die problemen wilde Van der Steen met haar theorie gebaseerde benadering voorkomen.

Synchroniteitstheorie

In de literatuur zijn verschillende theorieën over waarom dierondersteunde therapie zou werken. Van der Steen: ‘Een belangrijke algemene theorie is de zogeheten biofilie-hypothese. Die stelt dat we rustig worden van natuur en dieren om ons heen. Volgens een andere theorie valt die rust daadwerkelijk te meten in ons fysiologisch systeem. In weer een andere theorie, over hechting, stelt men dat je je net als aan mensen ook aan dieren kunt hechten en vervolgens dat je in zo’n veilige relatie goed aan problemen kunt werken.’

Van der Steen hanteert de synchroniteitstheorie. ‘Daar kunnen al die theorieën onder vallen. De theorie gaat vooral over de afstemming of synchronie tussen mens en dier. Uit onderzoek weten we dat als ouder en kind goed op elkaar zijn afgestemd, de hechting sterker is en dat dit ook een positief effect op het fysiologisch systeem van zowel kind als ouder heeft.’

Van der Steen spitst haar onderzoek toe op kinderen met autisme en downsyndroom. ‘De afstemming met deze kinderen is lastiger en misschien kan diertherapie hier helpen. Mogelijk fungeert de therapie als een soort vaardigheidstraining. Een hond doet niet veel als je met afhangende schouders en blik naar de grond een commando fluistert. Je moet stevig staan en duidelijk spreken. Als je het goed doet, is de beloning dat de hond naar je toe komt en naar je luistert.’

Voordelen van diertherapie voor deze kinderen is dat de interactie met een hond minder verbaal is en dat oogcontact niet zo belangrijk is. Bovendien zendt een hond geen dubbelzinnige signalen uit.

Robothond

In haar onderzoek wijst Van der Steen zestig kinderen willekeurig toe aan ofwel een therapiegroep met hond, of een therapiegroep met robothond of de controlegroep. ‘De robothond voegden we toe om zo het afstemmen nauwkeuriger te kunnen onderzoeken. Je kunt namelijk afstemming krijgen met een robothond, maar dat zal minder lijken op die van een echte hond. Daarom bereidt een echte hond kinderen mogelijk beter voor op interacties met mensen.’

De therapie bestaat uit vijf sessies. Voor- en achteraf wordt gemeten in hoeverre kinderen hun bewegingen kunnen afstemmen op die van hun ouders en krijgen de ouders een vragenlijst over het sociaal gedrag van hun kind. Van der Steen: ‘We verwachten dat de kinderen in de ‘gewone-hondtherapiegroep’ er meer op vooruit gaan in afstemming met de ouder, dan de controlegroep. De “robothond-conditie” zal ertussenin zitten.’

Een hond doet niet veel als je met je blik naar de grond een commando fluistert

De afstemming tussen ouder en kind wordt met een speciaal apparaatje gemeten. Het apparaatje ter grootte van een twee euromunt wordt bijvoorbeeld op de hand van zowel het kind als de ouder geplakt tijdens een tekentaak. Van der Steen: ‘Met deze taak moeten ouder en kind tegelijkertijd op een doorzichtig scherm dat tussen hen in staat, dezelfde tekening maken. Dat apparaatje meet de handbewegingen heel precies, 25 keer per seconde legt het de coördinaten op de x, y en z-as vast. Je weet dus op elk moment waar de hand van zowel het kind als de ouder zich bevindt en met welke snelheid ze bewegen. En omdat de apparaatjes aan elkaar gekoppeld zijn, krijg je de coördinaten van hen beiden tegelijkertijd door.’

In een andere, grof-motorische taak hebben zowel de ouder als het kind het apparaat op hun rug geplakt als ze samen een aantal voorwerpen moeten zoeken. Dan kun je achterhalen wie bijvoorbeeld de leiding neemt. Dezelfde meetmethoden worden ingezet tijdens de therapie, om de afstemming tussen de hond en het kind, of tussen de robothond en het kind te onderzoeken.

Aanvankelijk wilde Van der Steen met video gaan werken, maar dan moest ze veel regelen om binnen de privacyregels te vallen. Bovendien zou de observatie van alle videobeelden te lang duren. Om dat te omzeilen, koos ze voor dit apparaatje. Dat is binnen de psychologie een vrij nieuwe methode met misschien wel grote voordelen. Van der Steen: ‘Binnen deze methode kun je samenwerking of afstemming niet “faken”. Als één van de twee de ander als het ware meetrekt, zie je dit terug in de data. Misschien is dit wel een heel zuivere meetmethode.’ De resultaten heeft Van der Steen nog niet binnen. Maar over de masterscripties die zijn geschreven over een deel van de data kan ze al wel iets zeggen. ‘We zien vooralsnog dat vooral kinderen zonder een intellectuele beperking erop vooruit lijken te gaan na het volgen van therapie met een hond. En voor de jongens lijkt dat iets meer te zijn dan voor de meisjes. Maar de aantallen zijn nog te klein en de conditie met de robothond moet nog in zijn geheel gedraaid worden.’

Beeld: Merel Weijer