Naar eigen zeggen is hij pas op stoom gekomen sinds hij met emiraat is. Sociaal psycholoog Evert van de Vliert is inmiddels tachtig, maar houdt zich nog elke dag met zijn onderzoek bezig. ‘Ik kan ook de hele dag in de tuin gaan werken.’ Hij wijst uit het raam van zijn Jagershuis, gelegen op een bosrijk landgoed. ‘Maar ik vind mijn werk nog te boeiend, ik wil nog van alles weten.’
In de vijftien jaar tijd dat Van de Vliert met pensioen is, onderzocht hij onder meer het verband tussen klimaat en creativiteit, depressies, fundamentele vrijheden, discriminatie en psychosociaal functioneren. Ondertussen is hij ervan overtuigd: koude en hitte zijn voor een psycholoog de belangrijkste onderwerpen die er zijn. En dat is niet zomaar een mening. ‘Nee, echt een axioma,’ stelt hij. ‘Want tussen kou en hitte ontstaat leven. We kunnen niet leven op de zon, niet aan de achterkant van de maan. Op Antarctica vriest je neus er binnen vijf minuten af en in het Amerikaanse Death Valley, houden we het ook niet lang uit. In het hele zonnestelstel is er dus maar een verwaarloosbaar gedeelte waar mensen leven, dat is een belangrijk gegeven. Alle handboeken psychologie zouden daarmee moeten beginnen.’
Thermometer
De oorsprong van die overtuiging ligt in 2004, als Van de Vliert een thermometer ontwikkelt die de leefbaarheid op aarde meet (zie figuur 1). Van latitudinale psychologie is dan nog geen sprake. ‘In klimaten waar de gemiddelde temperatuur zo rond de 22 graden Celsius ligt, hebben inwoners vrijwel geen stress over het klimaat. Het is daar altijd zeer comfortabel. ‘Het paradijs’, noemt Van de Vliert het ook wel. ‘Het blijkt zelfs dat populaire vakantiebestemmingen doorgaans een gemiddelde temperatuur van 22 graden hebben.’
‘ In het hele zonnestelstel is er slechts een verwaarloosbaar gedeelte waar mensen leven, dat is een belangrijk gegeven. Alle handboeken psychologie zouden daarmee moeten beginnen.’
Hoe verder gemiddelde temperaturen van die 22 graden afwijken, hoe meer stress de inwoners daarvan zullen hebben. Van de Vliert: ‘Planten en dieren krijgen het buiten die 22 graden moeilijker, en mensen dus ook.’ De thermometer heeft hij ook aan een aantal meteorologen laten zien. ‘Die werden wild enthousiast.’
Het duurt even voordat de thermometer door andere onderzoekers wordt opgemerkt. Maar in 2017 publiceren Chinese wetenschappers een onderzoek naar het verband tussen persoonlijkheid, gemeten met de Big Five, en de gemiddelde temperatuur van het gebied waarin je opgroeit, gemeten met de thermometer van Van de Vliert.1 En die blijken samen te hangen. Hoe meer de temperatuur van het gebied waar de deelnemers waren opgegroeid afweek van die 22 graden, hoe minder vriendelijk, minder consciëntieus, minder emotioneel stabiel, minder extravert en minder open voor ervaringen de deelnemers waren. ‘Persoonlijkheid lijkt dus aangepast aan de leefbaarheid van het klimaat,’ zegt Van de Vliert.
Om dat verband beter te begrijpen, moeten we eerst een stuk terug in de tijd. ‘Nadat ik de thermometer had bedacht, ontstond het idee dat niet alleen de leefbaarheid van het klimaat, maar ook de economie, in interactie met het klimaat weliswaar, een effect moest hebben op de inwoners,’ vertelt Van de Vliert. ‘Want wie rijk is en in een warm gebied woont, schaft een airco aan en bouwt een zwembad in de tuin. Daarmee kunnen zij de controle terugwinnen, daar is iedereen immers continu naar op zoek. En dat terugwinnen zorgt óók nog eens voor een geweldig tevreden gevoel: ik heb het weer gered. Wie daarentegen arm is, kan de controle over het klimaat niet terugwinnen, wat zorgt voor gevoelens van hulpeloosheid.’
In gebieden waar het klimaat inwoners voor uitdagingen stelt maakt het dus uit of je arm of rijk bent. In gebieden waar het klimaat comfortabel is, zijn er volgens Van de Vliert minder verschillen tussen rijkere en armere groepen.
Vrijheid
Dat idee heeft zich inmiddels ontwikkeld tot een theorie, de klimaat-economische theorie.2 Die theorie stelt voor dat er drie klimaat-economische leefgebieden zijn: gebieden met veeleisende temperaturen, die dus sterk afwijken van een gemiddelde van 22 graden, waar een arme bevolking leeft, regio’s met veeleisende temperaturen waar juist rijke inwoners leven, en tot slot gebieden waarin de temperaturen comfortabel zijn.
Die verschillende leefgebieden zijn volgens de theorie onder meer bepalend voor de behoeftes en keuzes die de inwoners maken, en daarmee zelfs voor hun fundamentele vrijheden. Zo zullen arme mensen die met veeleisende temperaturen te maken krijgen, vooral bezig zijn met overleven en hun behoeftes aan onder meer voeding en warmtecomfort proberen te vervullen. Wie daarentegen rijker is en leeft in een veeleisend klimaat, zal dat meer als een uitdaging ervaren en bezig zijn met zelfontplooiing. In mildere klimaten waar het weer niet voor stress zorgt, kunnen sociale behoeften weer makkelijker worden vervuld.
Wie rijk is, ervaart daarom met name vrijheid in een uitdagend klimaat. Arme bevolkingsgroepen kunnen juist beter in een comfortabel klimaat wonen. Van de Vliert: ‘Vrijheid heeft te maken met het kunnen waarmaken van je potentieel. In een comfortabel klimaat, word je daartoe niet uitgedaagd als je genoeg geld hebt. Bovendien ontstaat er ook meer samenwerking en is er minder discriminatie in gebieden waar mensen de middelen hebben om met het uitdagende klimaat om te gaan. Die vrijheden zijn dan misschien wel noodzakelijk om te overleven. De Amerikaanse auteur John Steinbeck schrijft in zijn boek Travels with Charley: In Search of America al: “I’ve lived in good climate, and it bored the hell out of me.” Als je rijk bent is het een nadeel om in een paradijselijk klimaat te leven, en als je arm bent een voordeel.’
Van de Vliert kan zijn theorie ondersteunen met correlationeel onderzoek en gegevens uit verschil- lende landen over bijvoorbeeld vroege mortaliteit, ondervoeding, intimidatie, persvrijheid, discriminatie en democratie als indicatoren voor de mate van fundamentele vrijheden. Ook voorspelt hij wat de temperatuursstijging door klimaatverandering in honderd jaar tijd met onze vrijheden zal doen. ‘Het ziet er niet best uit voor Nederland,’ zegt hij erover.
‘ Als je rijk bent is het een nadeel om in een paradijselijk klimaat te leven, en als je arm bent een voordeel’
Uit later onderzoek van Van de Vliert blijkt ook dat rijke mensen lekkerder in hun vel zitten en gelukkiger zijn, in warme of koude gebieden, en armere mensen juist in comfortabele klimaten, waarin ze dan weer niet zo verschilden van de rijkere mensen.3 Om hierachter te komen analyseerde Van de Vliert gegevens over het psychosociaal welbevinden van bijna vierhonderdduizend inwoners uit 145 landen. Toen hij de resultaten bekeek, begonnen voor het eerst ook de breedtegraden op aarde een rol te spelen. ‘Voor het eerst viel het me op dat er geen verschillen waren tussen het oosten en het westen. Integendeel: de resultaten uit de westerse landen konden we juist gebruiken om te voorspellen welke verbanden we in het oosten zouden vinden.’ Toen ging hij er verder over nadenken. ‘Zouden er dan vooral verschillen bestaan tussen inwoners die meer richting de polen wonen en inwoners die richting de evenaar wonen?
Noord-Zuid
Vervolgens begint hij samen met Paul van Lange, hoogleraar Sociale Psychologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, te werken aan de latitudinale psychologie. ‘De latitudinale psychologie buigt zich dus over de vraag of het uitmaakt of je meer noordelijk of zuidelijk op aarde woont, of meer rond de evenaar.’ De thermometer en klimaat-economische theorie zitten als het ware in de latitudinale psychologie verwerkt. ‘Er wonen namelijk meer rijke mensen in hele koude gebieden, meer richting de polen, en meer arme mensen in de warmere regio’s, meer richting de evenaar. In warmere gebieden gaan bijvoorbeeld vanwege de vele parasieten oogsten verloren en ontstaan er hongersnoden. Er leven daar ook meer andere ziekteverwekkers, waardoor het moeilijker is te overleven.’
Er is sindsdien al een redelijk aantal verbanden gevonden tussen breedtegraden en psychologische verschijnselen. Uit het onderzoek van Van de Vliert en Van Lange blijkt bijvoorbeeld al dat creativiteit, levenstevredenheid, en individualisme toenemen richting de Noord- en Zuidpool en dat agressiviteit juist afneemt in die richting.4 Ook depressies blijken plaatsafhankelijk. ‘Ik hoor daar dus nooit een klinisch psycholoog over, maar depressies komen toch echt vaker voor richting de Noord- en Zuidpool, en ook op eilanden kampen meer mensen met depressies dan op het vasteland. Er zit dus wel degelijk een plaatsafhankelijke systematiek in. Dat lijkt me een belangrijk gegeven.’
‘In de latitudinale psychologie zitten patronen die zo op het eerste gezicht lastig te begrijpen zijn’, vervolgt Van de Vliert. ‘Want zowel de levenstevredenheid als het aantal depressies nemen toe richting de polen. Dat komt omdat er een kleine minderheid is die dat geluk niet kan meemaken. Volgens de sociale vergelijkingstheorie5 word je dan door jezelf te vergelijken met anderen nog depressiever.’ Ook hoeveel discriminatie er plaatsvindt, is afhankelijk van de breedtegraad. We pesten en discrimineren elkaar minder naarmate we dichter bij de polen wonen.6 ‘Toen ik dat onderzocht, heb ik een soort wereld-ladder gemaakt en ruim tweehonderd landen gerangschikt op hoeveel er gediscrimineerd werd. Nederland staat op de 21ste plaats. In Nederland is er dus betrekkelijke weinig discriminatie in vergelijking met de rest van de wereld. Toch besteden we daar veel aandacht aan.’ Zijn verklaring daarvoor: ‘Hoe minder je ergens van hebt, hoe pijnlijker het is als het dan een keer wél ergens opduikt.’
Seizoenen
Rest een belangrijke vraag: waarom zijn die breedtegraden nu zo belangrijk? Waarom zou het klimaat mede je persoonlijkheid, je levensgeluk en hoeveel vrijheden je hebt bepalen? ‘Paul van Lange en ik neigen steeds meer naar een verklaring die met variabiliteit te maken heeft. Hoe dichter bij de evenaar hoe minder variabiliteit. Alles is stabiel, de daglengte, de temperaturen, alle micro-organismen zijn er het hele jaar door en ga zo maar door. Verder van de evenaar af ontstaan de seizoenen. Hoe dichter bij de polen, hoe meer de winters van de zomers verschillen, hoe meer daglengtes van elkaar gaan variëren en de parasieten zijn er alleen in de zomer. Vanuit de organisatiepsychologie weet ik: een variabele omgeving vraagt om flexibiliteit. Want als je omgeving verandert, en jij niet mee kunt veranderen, dan is het snel met je gebeurd. Op basis daarvan verwacht je bijvoorbeeld dat er in de tropen weinig flexibiliteit is, en richting de polen steeds meer. En dat is inderdaad zo, neem de rolverdelingen tussen mannen en vrouwen. Richting de polen nemen mannen en vrouwen taken van elkaar over, richting de evenaar is er een duidelijke rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Volgens mij is alles wat ik in die vijftien jaar gevonden heb te verklaren door seizoenen.’
De seizoenen, of het klimaat, bepalen de economie, hoe arm of rijk een land wordt, en de interactie tussen het klimaat en de economie resulteert in de cultuur, stelt Van de Vliert. ‘Daarna volgt de psychologie: persoonlijkheid, gewoontes, creativiteit, vrijheden, discriminatie, enzovoorts. Maar causaliteitsvraagstukken zijn erg ingewikkeld, dus daar is altijd kritiek op. En of economie nu leidt tot cultuur of dat het andersom is, maakt misschien ook niet heel veel uit. Ik weet dat het klimaat de eerste echte oorzaak is.’
Welke invloed zou migratie dan hebben op cultuur en hoe mensen in elkaar zitten? ‘We migreren vaak naar een vergelijkbaar klimaat. De Amish bijvoorbeeld verkasten van de Frans-Zwitserse grens naar Amerika. Daar stichtten ze vijf nieuwe kolonies, maar op precies dezelfde breedtegraad, dus dan verandert er volgens de latitudinale psychologie niet zo veel. Dat is eigenlijk een soort negatieve bevestiging van mijn theorie. Maar migreren naar een ander klimaat met een andere cultuur kan natuurlijk zeker een hele grote impact hebben.’
Weird
Volgens de latitudinale psychologie zijn dus niet zozeer de verschillen tussen westerse en oosterse culturen van belang, maar vooral die tussen noord en zuid. Wat moeten we dan met de kritiek dat de psychologie Western, Educated, Industrialized, Rich en Democratic (WEIRD) zou zijn: 95 procent van het psychologisch onderzoek is gebaseerd op steekproeven die als WEIRD zijn te kenmerken. Deels daarom is er in de psychologie een replicatiecrisis gaande. Van de Vliert: ‘Dat onderzoek binnen de psycholgie vooral met westerse proefpersonen gedaan zou worden, maakt volgens de latitudinale psychologie dus niet zo veel uit. De rest van het rijtje is wel relevant. Maar dat komt omdat die allemaal te maken hebben met hoever je van de evenaar afzit, niet met of je in ‘het oosten’ of ‘westen’ woont.’
Toch is hij het eens met de boodschap van die kritiek: als we echt iets willen weten over de mens moet onderzoek met proefpersonen van over de hele wereld gebeuren. ‘Maar we moeten af van de overtuiging dat er grote verschillen tussen ‘het oosten’ en ‘het westen’ bestaan. Die overtuiging is waarschijnlijk ontstaan doordat de westerse landen uit de betreffende onderzoeken ook vaak noordelijker lagen dan de oosterse landen. De kritiek dat de psychologie WEIRD zou zijn, gaat dus eigenlijk over noord-zuidverschillen, niet over oost-westverschillen.’
‘De kritiek dat de psychologie WEIRD zou zijn, gaat eigenlijk over noord- zuid verschillen, niet over oost-westverschillen’
Van de Vliert is een van de weinigen die zich met zulke grote vraagstukken rond de psychologie bezighoudt. ‘Dat snap ik ook heel goed hoor, want wat zich in de directe omgeving afspeelt, zie je eerder, het is makkelijker daar onderzoek naar te doen. En de meeste psychologen onderscheiden mensen toch liever van dieren dan dat ze naar overeenkomsten kijken, misschien is dat een soort arrogantie van die psychologen. Ik zie juist overal dat wat met planten en beesten gebeurt, ons ook overkomt. Al zijn we daarin wel heel actief en zoekend natuurlijk. Reviewers hebben me ook wel verteld dat ik ontspoord ben trouwens, en dat ik me bij mijn leest moest houden.’
Buigt hij zich als psycholoog dan inderdaad over veel te grote vragen? Van de Vliert: ‘Ik vind van niet. Theoretisch gaat het over fundamentele vragen: waardoor zijn onze genen ooit in het leven geroepen? Hoe is onze cultuur gevormd? Wat zit er achter het dagelijkse samenspel tussen onze genetische en culturele gewoonten? Allemaal door koude en hitte.’ En volgens Van de Vliert is de methodische kant van de vraagstukken nog belangrijker. ‘Uiteindelijk gaan deze vraagstukken over de normering van conclusies die psychologen trekken. Eecten van psychologische onderzoeken en interventies zijn immers per definitie afwijkingen van gemiddelden, en deze gemiddelden verschillen uiteindelijk door koude en hitte. Dat maakt psychologische eecten plaatsgebonden.’
Van de Vliert zou graag zien dat meer wetenschappers zich over grotere psychologische vraagstukken buigen. ‘Velen zijn bezig de psychologie alsmaar kleiner te maken.’ Laatst las hij nog een wetenschappelijk artikel over gewoontes. ‘Gewoontes hebben volgens mij te maken met waar je woont. Het woord habit is immers afgeleid van het Latijnse habeo en heeft te maken met habitat en inhabitants, inwoners. Het is een knap artikel maar het gaat niet één keer over habitat of over inhabitants! Gewoontes hebben zich dus volledig losgezongen van waar je woont en worden alleen bestudeerd in de onmiddellijke omgeving of context. Als psycholoog heb je jouw eigen tuintje dan goed op orde, maar je kijkt niet over de schutting. We zouden de psychologie groter moeten maken door bijvoorbeeld meer biogeografische theorieën te vormen en vaker buiten het laboratorium onderzoek te doen.’
Klimaatverandering
Ook het psychologisch wetenschappelijke onderzoek naar de opwarming van de aarde wordt volgens hem te klein gehouden. ‘Dat gaat dan over of mensen erin geloven, hoe ze ermee omgaan, of ze iets gaan aanpassen… Zulk onderzoek is prima, maar we moeten ons ook bezighouden met hoe wij mensen psychologisch gaan veranderen als het klimaat gaat veranderen!’
Psychologen hebben een grote ethische verantwoordelijkheid om over klimaatverandering, maar ook over bijvoorbeeld armoede of de pandemie, iets te zeggen en er onderzoek naar te doen. ‘Psychologen weten wat van mensen en hoe ze reageren, dus als psychologen moeten we ons ermee bemoeien,’ besluit Van de Vliert. ‘Mits je er onderzoek naar hebt gedaan, want een mening van een psycholoog is nog geen psychologie. Maar de latitudinale psychologie, en mijn werk van de afgelopen vijftien jaar, daar durf ik mijn hand inmiddels wel voor in het vuur te steken.’
Bronnen:
- Wei, W., Lu, J. G., Galinsky, A. D., Wu, H., Gosling, S. D., Rentfrow, P. J., … & Wang, L. (2017). Regional ambient temperature is associated with human personality. Nature Human Behaviour, 1(12), 890-895.
- Van de Vliert, E. (2013). Climato-economic habitats support patterns of human needs, stresses, and freedoms. Behavioral and Brain Sciences, 36(5), 465-480.
- Van de Vliert, E., & Joshanloo, M. (2020). Impacts of colder and hotter climates on richer and poorer people’s daily functioning. Climate Research, 82, 137-148.
- Van de Vliert, E., & Van Lange, P. A. (2019). Latitudinal psychology: an ecological perspective on creativity, aggression, happiness, and beyond. Perspectives on Psychological Science, 14(5), 860-884.
- De sociale vergelijkingstheorie, voorgesteld door sociaal psycholoog Leon Festinger in 1954, stelt voor dat individuen hun eigen meningen en prestaties evalueren door zichzelf met anderen te vergelijken.
- Van de Vliert, E. (2020). The global ecology of dierentiation between us and them.§Nature human behaviour, 4(3), 270-278.
Foto: Stijn Rademaker