Lees verder
Hoe vergaat het internationale psychologiestudenten en buitenlandse starters in Nederland? In 2022 spreekt De Psycholoog niet-Nederlandse psychologen in spe en juniorpsychologen over hun kennismaking en ervaringen met ons land.
Anouk Bercht

‘Op mijn 28ste vertrok ik naar Nederland om psychologie te studeren. Ik kom uit Italië en na de middelbare school ging ik direct werken. Het was een worsteling om mijn diploma te halen, eerlijk gezegd haatte ik school en was ik niet gemotiveerd verder te studeren. Ik wilde ook graag financieel onafhankelijk zijn van mijn ouders.

In de buurt van Udine vond ik werk in de techniek. Mijn vader had een bedrijf in dezelfde industrie en dat hielp om contacten te leggen. Toen ik 26 was, had ik een eigen huis, stond ik financieel gezien op eigen benen en had ik een goed toekomstperspectief.

Toch zag ik het niet zitten mijn hele leven met software bezig te zijn. Ik miste het om met mensen te werken en was altijd al redelijk goed in het opbouwen van relaties. Daar werd ik ook enthousiast van in mijn werk. Zo wist ik goed contact te leggen met klanten en kon ik problemen tussen twee collega’s oplossen. Ik besloot dat ik daar de rest van mijn leven iets mee wilde.

In Italië had ik ook psychologie kunnen studeren, maar dan zou ik minder kans op een goede en goed betaalde baan hebben. Dus begon ik aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Ik keek ernaar uit. Van Nederland had ik wat stereotiepe verwachtingen: dat het efficiënt georganiseerd zou zijn, weinig hiërarchie, en dat Nederlanders over het algemeen vrij gelukkig waren. Die bleken meer dan te kloppen.

Het verbaasde me hoe relatief simpel studeren hier was, en hoe hoog de kwaliteit is van de organisatie van de universiteit. In Italië ben je net zoveel tijd kwijt aan studeren zelf als aan het regelen dat je kunt studeren: uitzoeken hoe het rooster in elkaar zit, begrijpen wanneer de tentamens zijn en wat je dan moet weten…

Vanaf de eerste dag vond ik studeren dan ook geweldig. De inhoud sprak me aan en negen van de tien vakken vond ik interessant. Wel was het een grote stap terug in de tijd om tussen de achttienjarigen te zitten. Eerst was dat nog spannend en ging ik mee in hun energie en ijver. Na een tijdje werd het moeilijker, ik voelde me een buitenstaander.

Met twee of drie medestudenten klikte het wel en eens in de vijf weken ging ik terug naar Italië. Qua sociaal leven was het soms een strijd. Maar ik zette door want ik wilde mijn studie zo snel mogelijk afmaken. In het tweede jaar ben ik voorlichting gaan geven voor de faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen van de universiteit. Ik had tijd over – ook omdat studeren minder van me vroeg dan ik dacht. Dat was fantastisch om te doen.

Ook de stad Groningen vond ik geweldig. Overal zijn studenten en het hele studentenleven vindt in de stad plaats. Ik voetbalde ook een tijdje in een Nederlands team, daar merkte ik een aantal culturele verschillen op. Hoe je met elkaar omgaat is anders in Italië. Bijvoorbeeld in situaties waar een van de spelers een aanvaring heeft met iemand van het andere team. In Italië zou de rest van het team zich ermee bemoeien, gewoon omdat je een team bent. Hier waren mijn teamgenoten veel afstandelijker. ­

Aan het einde van de bachelor wist ik niet goed wat ik wilde gaan doen. Eigenlijk vond ik alles leuk, maar niets sprong er echt uit. Er kwam ook geen antwoord als ik mezelf vroeg wat voor werk ik wilde gaan doen. Ik begon aan de research master in Groningen, maar de academische wereld bleek niets voor mij. Het tempo was te laag en ik vond het beperkend dat negentig procent van de wetenschappers en studenten linkse politieke ideeën heeft. Hoewel ik die ideeën zelf ook heb, wil ik wel nadenken en discussiëren over standpunten waarmee ik het oneens ben. We waren elkaars meningen steeds maar aan het versterken, niet aan het uitdagen. Dat miste ik. En ik wilde liever werk waarmee ik een meer direct effect zou hebben op het dagelijks leven van anderen. Ik heb toen in Leiden Economic and Consumer Psychology gevolgd.

Niemand vindt het écht leuk om te hard te werken, maar iedereen is er trots op

Nu werk ik bij TomTom, als portfolio-coördinator. Ik coördineer alle HR-projecten van het bedrijf om een portfolio op te bouwen, simpel gezegd, en ben de eerste die deze functie bekleed. Alle medewerkers die een project hebben of willen starten, komen naar mij en mijn leidinggevende. Dan bediscussiëren we het idee. Wat is precies het probleem? Hoe ga je dat oplossen? Hoe ga je het effect meten? Zo’n project kan bijvoorbeeld gaan over het geven van trainingen aan leidinggevenden over hoe ze de prestaties van hun werknemers moeten beoordelen.

Ik zorg dat al die projecten samen een meerwaarde hebben voor alle medewerkers en leidinggevenden. Het spreekt me aan naar het grotere plaatje te kijken. Bovendien ontstaat er zo overzicht van al die projecten waardoor er meer ruimte is een strategie te ontwikkelen. Vanuit HR willen we dat medewerkers elke week wat tijd overhouden. Slack time, noemen we dat. In die tijd kunnen ze dan bijvoorbeeld werken aan hun persoonlijke ontwikkeling, anderen helpen, of onverwachte, acute zaken oppakken. Ik sta achter dat idee, maar het is moeilijk iedereen te enthousiasmeren. Niemand vindt het écht leuk hard te werken, maar tegelijkertijd zijn ze daar ook trots op.

Ik blijf graag in HR werken, en zeker ook in Nederland. Voor studenten die ook richting HR willen heb ik nog wel een tip: ga een training projectmanagement doen. Toen ik begon met werken, miste ik die kennis, zo’n training had me flink geholpen.’

Beeld: Peter Valckx