Lees verder
Deze rubriek belicht onder zoek waaraan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NOW) een Veni-, Vidi- of Vici-beurs heeft toegekend. Deze keer: Saskia Kelders is universitair hoofddocent bij de universiteit Twente. Zij ontving in 2017 een Veni-subsidie voor haar onderzoek naar gepersonaliseerde online interventies in de ggz.
Geertje Kindermans

Web-based interventies klinken geavanceerd, maar dat zijn ze lang niet altijd. In het begin waren ze zelfs erg eenvoudig; een online interventie tegen depressie kon niet méér inhouden dan wat pdf-jes van artikelen die op internet waren gezet. Tegenwoordig steken web-based interventies vaak ingenieuzer in elkaar.

Maar of zo’n interventie daarmee ook effectief is, is nog niet gezegd. Om te beginnen moeten cliënten zich aan de interventies blootstellen. Saskia Kelders hield zich tijdens haar promotieonderzoek met dit onderwerp bezig. Het ging daarbij niet alleen om interventies in de ggz, maar ook in de somatische gezondheid (zoals gezonder eten). Ze onderzocht de ‘adherentie’, dat wil zeggen: doen mensen wat ze zouden moeten doen? Ze ontdekte dat als er geen begeleider bij het behandeltraject betrokken is, mensen wel enthousiast met de online interventie starten, maar daarna vaak snel weer afhaken.

Die conclusie was geen opsteker voor ontwikkelaars en onderzoekers van de online hulpmiddelen. Het gaat er niet alleen om hoe goed de hulpmiddelen zijn, je moet er ook voor zorgen dat mensen de technologie daadwerkelijk gebruiken en dat blijven doen tot de behandeling voltooid is. Hoe krijg je dat voor elkaar?

Ook dat kan weer simpel of geavanceerd. Een simpele manier is door reminders te sturen. Ingewikkelder is al: niet alle inhoud in een keer ter beschikking stellen, maar wekelijks nieuwe content vrijgeven. Kelders: ‘Dat laatste werkt, dat hadden ze bij de ggz al vroeg door.’

‘Mijn gezondheid is geen spelletje’

Later zijn daar gamification-onderdelen bij gekomen: dan voeg je aan een interventie spelelementen toe. Bijvoorbeeld: als iemand een onderdeel voltooit, verdient hij of zij punten. Of als je verder komt in een interventie, kom je verder in een verhaal. Dat kan een interventie leuker en spannender maken. In haar Veni-onderzoek richt Kelder zich op interventies voor psychische gezondheid. Ze wil verschillende technieken bekijken die mensen stimuleren om de interventie trouw te gebruiken. Kelders: ‘Er zijn allerlei technieken die zorgen voor een trouwer gebruik, voor adherentie dus. Maar er zijn grote individuele verschillen. Gamification bijvoorbeeld is voor sommige mensen heel stimulerend. Anderen vinden het maar kinderachtig, die willen helemaal geen punten halen, hun gezondheid is immers geen spel.’

Een interventie kan ook qua inhoud anders worden opgezet. Zo zijn er interventies die de nadruk leggen op cognitieve gedragstherapie (CGT), andere zijn meer op mindfullnes- of Acceptance en Commitment Therapie (ACT)-interventies gebaseerd.

Hoe kom je erachter wat voor wie het beste werkt? Kelders: ‘Een kenmerk op grond waarvan je mensen kunt indelen, is niet gevonden. Man of vrouw, leeftijd, we vonden geen kenmerk die voorkeur kon voorspellen. Het enige dat bruikbaar was: hoe sterker iemand een voorkeur voor een bepaalde interventie had, hoe trouwer hij de interventie doet.

Niet veel moeite

In haar Veni-onderzoek gaat Kelders verder op het ingeslagen pad. Want hoewel adherentie een relatie heeft met de uitkomsten van de therapie, was het lang niet altijd de beste voorspeller. Daarom besloten Kelders en haar promotoren meer naar engagement te kijken; hoezeer worden mensen opgeslokt door de interventie. En engagement lijkt een grotere voorspeller te zijn voor effectiviteit.

Eerste stap was: wat is engagement eigenlijk en hoe meet je het? Kelders: “Dat kunnen we op verschillende manieren vaststellen. Het kan gaan over gedrag, dan ontstaat er een bepaalde routine in het gebruik en kost het gebruik iemand niet te veel moeite. Als het gaat over cognitie, komt dat neer op: heb je het idee dat die technologie je helpt bij bepaalde doelen, nuttig is en iets toevoegt? En op affectief gebied gaat het erom of je het een beetje leuk vindt om ermee bezig te zijn. Of past het bij je, identificeer je je ermee?’

Kelders maakte verschillende variaties van een interventie. Ze zag dat de mate van engagement tussen mensen nogal kan verschillen. ‘Een gamificationinterventie is voor de één heel engaging en voor de ander niet. Het lijkt erop dat we iets hebben dat de link legt tussen wat allemaal met interventies mogelijk is en hoe effectief ze zijn.’

Experimenten

Maar dit valt evenmin op voorhand goed te voorspellen. Daarom moet een interventie eerst getest worden. Kelders maakte een interventie om het welbevinden te verhogen en ging ermee experimenteren. Ze maakte drie variaties op de inhoud. Ze ontwikkelde een CGT-variant, die inging op gedachtes en misconcepties van iemand over welbevinden. Daarnaast was er een positieve psychologievariant, waarin onder meer dankbaarheidsoefeningen werden gedaan. En tot slot was er een variant over betekenisvol leven, waarin het ging over of iemand bijvoorbeeld gelukkig wordt van de dingen die hij of zij doet.

Die varianten werden met drie soorten feedback gecombineerd. Feedback kon alleen via tekst gegeven worden, via een avatar die de virtuele begeleider voorstelt. Of een persoon in een filmpje sprak de feedback uit. Tot slot waren er drie varianten in het design, een simpele variant en twee varianten die steeds meer spelelementen bevatten, zodat je bijvoorbeeld punten kon verzamelen of een mannetje iets kon laten bouwen. In totaal ontstonden er zo (3x3x3) 27 varianten. In haar studie wees Kelders mensen gerandomiseerd aan een van de varianten toe, om zo na te gaan of engagement ook echt de voorspeller is voor effectiviteit. Belangrijke vraag: kun je engagement al na één sessie meten en kan dat effectiviteit op langere tijd voorspellen?

In de toekomst wil ze gaan personaliseren en kijken of de varianten engagement vergroten, zoals ze voorspelt. Maar de belangrijkste uitkomst? Kelders: ‘Dat is in ieder geval dat de mate van engagement met een interventie een goede voorspeller is voor de effectiviteit ervan.’