Lees verder
Mark Spiering, docent bij de Faculteit Maatschappij & Gedrag aan de Universiteit van Amsterdam
Geertje Kindermans

’Ik kom uit een arbeidersgezin en na mijn middelbare school ging ik werken als accountant. Dat deed ik voor het geld en ik was er goed in. Maar toen mijn opa me een flink bedrag schonk, besloot ik toch te gaan studeren. Ik ben een bèta, maar wiskunde vond ik niet spannend genoeg, psychologie wel. Ik ging het studeren aan de Universiteit van Amsterdam (UvA).

Het klimaat daar was destijds een beetje gepolariseerd en ik zat in het anti-empirische kamp. Ik werd geïnspireerd door wijlen klinisch psycholoog Igor van Krogten. Een charismatische man, die een liefdestheorie had ontwikkeld gebaseerd op het werk van de Franse auteur Marcel Proust en die vond dat psychologie te veel de Amerikaanse kant was opgegaan. Van Krogten pleitte voor meer kwalitatief onderzoek, omdat de experimentele benadering wel erg reductionistisch was. En alles was volgens hem te veel gericht op publiceren. Ik was het roerend met hem eens. Ik studeerde bij hem af, en schreef mijn scriptie over het begrip vrijheid van de Duits-Amerikaanse psycholoog Erich Fromm. ­

Boekhouder

Na mijn afstuderen wilde ik geld verdienen, om me te kunnen settelen. Ik ging werken als boekhouder en zat op zo’n afdeling debiteuren/crediteuren à la Jiskefet. Ik hoefde alleen facturen te controleren. We zetten vlak voor vijf uur onze spullen klaar, zodat we precies om vijf uur naar huis konden. Ik vond het prima, maar het was natuurlijk niet heel spannend. Na twee jaar kwam er een promotieplek vrij bij Walter Everaerd, hoogleraar klinische psychologie aan de UvA. Het ging om een onderwerp waarmee ik met mijn afstuderen ook was bezig geweest: het automatisch activeren van de seksuele respons. Die automatische reactie moest in het lab worden aangetoond. Everaerd kende ik ook nog uit mijn studietijd, we zaten in verschillende kampen, maar ik had verder geen slecht contact met hem. Ik werd aangenomen en al snel was ik blij om terug te zijn op de universiteit; de vrijheid, de sfeer, het niveau van werken bevielen me.

Pas toen kreeg ik in de gaten hoe goed de empirische en experimentele methode was. Ik zat in een discussiegroepje met Everaerd en daar kon je de raarste hypothesen opwerpen, zoals: zijn fobieën gekoppeld aan bepaalde persoonlijkheidstrekken? Heeft iemand met een hondenfobie een bepaalde seksuele frustratie? Dat werd niet afgebrand, maar mensen zeiden: prima, onderzoek het maar! En dan deed je een experiment en keek je wel of het er al dan niet uitkwam. Je kunt allerlei nadelen bij de methode bedenken, maar het is wel de manier om vooruitgang te boeken, merkte ik.

Ook publiceren was nuttiger dan ik had gedacht, want door te publiceren, leg je verantwoording af en kunnen andere mensen kennisnemen van wat je doet. Al mijn vooroordelen werden één voor één ondergraven.

Goeie klik

Met Everaerd klikte het bijzonder goed. Hij was nieuwsgierig en altijd met nieuwe ontwikkelingen bezig. En mij nam hij op sleeptouw. Dan weer ging hij met Dick Swaab bellen omdat hij gegrepen was door het brein. Of we gingen samen langs bij Henk Spekreijse, hoogleraar bij het interuniversitair oogheelkundig instituut van het AMC, omdat we wilden weten hoe een seksplaatje leidt tot een seksuele reactie. Everaerd mailde iedereen, ik zou zelf eerst van alles van iemand willen lezen voor ik diegene zou durven benaderen, Everaerd had daar geen last van. We trokken veel met elkaar op, gingen samen lunchen, er werden regelmatig etentjes gearrangeerd of hij organiseerde een symposium. Hij hielp me en nam alle tijd voor mij. Soms gaf het ook druk, want als ik nieuwe apparatuur nodig had, regelde hij het geld en dan moest ik het vervolgens wel waarmaken.

Seksualiteit is te weinig prominent aanwezig, er wordt maar mondjesmaat op een goede manier over gepraat

Hij was op wetenschappelijk gebied een soort vader voor me, maar misschienheb ik een erg romantisch beeld van hem. Voor het thuisfront was hij misschien minder sociaal, hij was immers vaak aan het werk. En na mijn promotie, toen ik wetenschappelijk wat minder actief werd, verloor hij zijn belangstelling wel een beetje en hadden we amper contact. Ik vroeg me af of ik iets verkeerd had gedaan, maar dat was het niet, het was hem er vooral om te doen geweest dat hij op wetenschappelijk gebied vooruitgang met mij kon maken. In 2019 is hij overleden.

Ik vind dat hij wat is onderschat in Nederland. Hij heeft te weinig credits gekregen voor zijn werk, hij was met allerlei emotietheorieën bezig, die door anderen als Joseph LeDoux (Amerikaans neurowetenschapper) en Antonio Damasio (Portugees neuroloog en schrijver) op papier zijn gezet. Zij werden er beroemd mee.

Seksualiteit is sowieso te weinig prominent aanwezig, het komt in het psychologieonderwijs te weinig aan bod en ook daarbuiten wordt er maar mondjesmaat over gepraat. Terwijl de seksuele emotie heel sterk is, veel gedrag wordt gedreven door lust. Met de bevindingen uit het seksonderzoek kun je ook iets zeggen over andere emoties als angst of geluk. Bovendien, wat er nu aan de hand is bij The Voice en Ajax, dat heeft allemaal met lust te maken. Voor de slachtoffers is het natuurlijk op de eerste plaats vervelend, maar er is veel meer over te zeggen. Bijvoorbeeld: hoe werken de relaties tussen macht en seks bij zowel de dader als het slachtoffer? En waar komt de opwinding vandaan? Kun je dat remmen en als dat niet zo is, waarom niet? Hoe werkt het bij die mannen, waarom doen ze wat ze doen?

Ik vind het zonde dat er zo’n taboe heerst op het gesprek daarover, zeker voor mannen van mijn leeftijd, ik ben in de vijftig. Al snel word je verweten dat je het voor de daders opneemt. En dat is jammer, want als je niet begrijpt wat er gebeurt, kun je ook niet met echte oplossingen komen.’

Beeld: Peter Valckx