Lees verder
Is de psychologische test nu vooral een manier om een mens te definiëren, begin van de twintigste eeuw waren er ook stromingen die de testen juist zagen als manier om menselijke vrijheid te vergroten. Geïnspireerd door de fenomenologie van de Utrechtse School en het existentialisme van Jean-Paul Sartre was het doel van David van Lennep – pionier in de testpsychologie – niet om een mens te kwantificeren maar om zijn subjectieve beleving in kaart te brengen, betogen Sonia Sjollema en Alex Bunjes. ‘Het is moeilijk te verklaren waarom een tijdgeest verandert.’
Sonia Sjollema, Alex Bunjes

Het is warm in de wachtruimte. Ik zit er met zes anderen, die net als ik een testdag hebben bij de Stichting voor Psychotechniek. De testassistent vraagt mij vriendelijk mee te lopen naar de kamer van de psycholoog, voor een speciale test die mondelinge toelichting behoeft. Als ik binnenkom, zie ik dat er papier en pen voor mij klaarliggen op het bureau. De psycholoog zit aan de andere kant en houdt een doos vast, die hij pas openmaakt als ik plaatsneem. Er komen vier, wat beduimelde en somber gekleurde platen uit, die hij met de afbeelding naar beneden op tafel legt.

‘Kijk,’ zegt de psycholoog, ‘hier zie je vier platen. Ik zal ze straks omdraaien en dan krijg je een minuut om ze te bekijken. Daarna vraag ik je een verhaal te schrijven, een verhaal met een hoofdpersoon, waarin de onderwerpen van deze vier platen terugkomen. Je mag zelf bedenken hoe lang het verhaal is en in welke volgorde de platen in het verhaal een plaats krijgen. Schrijf wat er in je opkomt, laat je fantasie de vrije loop.’ De psycholoog loopt de ruimte uit en laat mij aan zijn bureau achter. Ik begin met schrijven…

Nederlandse projectietest

Dit zou zomaar de ervaring van iemand geweest kunnen zijn die in de jaren vijftig van de vorige eeuw een testdag meemaakte. De test met de vier platen die hierboven zijn afgebeeld, heet de VierPlaten- Test. Het is een Nederlandse projectietest die in de jaren dertig werd ontwikkeld door David van Lennep, oprichter van de Nederlandse Stichting voor Psychotechniek. Bekendere varianten uit die tijd zijn de Rorschachtest en de Thematic Apperception Test (TAT).

Dergelijke tests speelden een rol bij psychodiagnostiek in een klinische setting,bij beroepskeuze/ studieadvies en bij personeelsselectie. Ze waren vooral een populair psychologisch instrument in de periode na de oorlog, maar raakten in de jaren zeventig in ongenade omdat ze de toets van betrouwbaarheid en validiteit niet konden doorstaan.

Onze interesse in de test werd gewekt doordat niet lang geleden vijftien korte verhalen op internet te vinden waren van bekende schrijvers over de afbeeldingen van de VierPlatenTest. Deze verhalen werden in 1952/1953 verzameld door Manuel van Loggem, schrijver en grafoloog (zie bijvoorbeeld Van Loggem, 1960). Hij benaderde daarvoor bevriende schrijvers/kunstenaars, zoals Belcampo, J.C. Bloem, Gerard den Brabander, Hella Haasse, Adriaan Morriën, Maria Vasalis, Lucebert, Jan Engelman, Gerard van het Reve, Simon Carmiggelt, A. Roland Holst, Victor van Vriesland, Hendrik de Vries, Siep van den Berg en Melle Oldeboerrigter. De verhalen zijn niet in een echte testsituatie geschreven, maar wel tot stand gekomen onder dezelfde condities: de schrijvers hadden weinig bedenktijd en schreven hun verhaal soms in enkele minuten.

Deze vondst wakkerde de interesse in projectietests aan. Vanuit welke achtergrond en met welk doel werden zij ontwikkeld? Is er nog iets te leren van de psychologische denkbeelden uit die tijd?

Nadruk op innerlijke wereld

De ontwikkelaar van de VierPlaten- Test, jonkheer David van Lennep (1896-1982), was theoloog en had geen psychologische achtergrond toen hij in 1925 de Nederlandse Stichting voor Psychotechniek oprichtte. Ook waren er nog weinig psychologische tests om menselijke interesses of drijfveren in kaart te brengen. In zijn tijd was het dus belangrijk nieuwe instrumenten te ontwikkelen en daar onderzoek naar te doen. Van Lennep speelde daarin een belangrijke rol. Op latere leeftijd studeerde hij psychologie, promoveerde hij, werd hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht en maakte daar deel uit van de fenomenologische Utrechtse School.

In de tijd na de Eerste Wereldoorlog waren er twee rivaliserende stromingen binnen de testpsychologie. Aan de ene kant was er de op de Amerikaanse legerpsychologie gebaseerde psychometrisch-voorspellende psychologie. Die deed op basis van testscores uitspraken over de toekomstige geschiktheid van een persoon voor een functie. Daarnaast was er de Europese, meer op de gestaltpsychologie gebaseerde benadering, die meer oog had voor de hele persoon en zijn innerlijke drijfveren.

Van Lennep voelde zich duidelijk meer thuis bij de Gestaltpsychologie. Wat schamper keek hij dan ook naar de IQ-test, die we inmiddels als een vanzelfsprekende objectieve maat voor intelligentie zien. Hoe anders er in die tijd naar personeelsselectie werd gekeken, blijkt uit een voordracht die Van Lennep samen met zijn compagnon Taco Kuiper hield tijdens het 7de Internationaal Congres voor Wetenschappelijke Bedrijfsorganisatie in Washington: ‘Een waardering van de capaciteiten kan men niet, zoals men vroeger meende te kunnen doen, uitdrukken in een getal. Een test die nog uit deze periode der psychotechniek dateert, is de zgn. intelligentietest. Dit is een verzameling van een zeker aantal vragen, waarop slechts één antwoord mogelijk is. (…) Bij dergelijke vragen is het antwoord óf goed óf fout. Men placht dus eenvoudigweg alle goede antwoorden op te tellen en het aldus verkregen cijfer te beschouwen als een aanwijzing van den graad van intelligentie’ (Kuiper en Van Lennep, 1938, p.1).

Van Lennep vond dat de psychologie zich voornamelijk moest richten op de innerlijke wereld van de (unieke) mens en niet op objectiveerbare algemene kennis. Het is vanuit dit perspectief dan ook niet verwonderlijk dat hij in zijn zoektocht naar nieuwe instrumenten en methoden geïnteresseerd raakte in projectietests. Voor de VierPlatenTest was het belangrijk afbeeldingen te gebruiken waarmee een brede groep mensen zich kon identificeren. De platen liet hij opzettelijk vaag en hij koos vier afbeeldingen die verwezen naar vier grondsituaties in het menselijk bestaan, ontleend aan de door Sartre beschreven vormen van Zijn: (1) het met één ander samen zijn, (2) het met zichzelf alleen zijn, (3) het sociaal alleen zijn en (4) het met anderen samen zijn (Van Strien, 2001).

Satire als inspiratiebron

De fenomenologie, en in het bijzonder het werk van Sartre, had al vroeg een grote invloed op Van Lennep. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verdiepte Van Lennep zich verder in het werk van Sartre en direct na de oorlog vertrok hij naar Parijs om contact met hem te zoeken. Op zijn uitnodiging kwamen Sartre en zijn partner filosofe Simone De Beauvoir naar Utrecht, waar Sartre op 7 december 1946 in besloten kring een lezing hield (Abma & Bos, 2009).

Jean-Paul Sartre (1910-1980) toonde in het begin van zijn loopbaan een sterke belangstelling voor de psychologie (Betschart, 2017). Tijdens zijn studie filosofie volgde hij ook vakken in de psychologie en zijn masterthesis ging over een psychologisch onderwerp: ‘L’image dans la vie psychologique’. Hij analyseert daarin het menselijk voorstellingsvermogen en stelt zich daarbij de vragen: wat vertegenwoordigt het denkbeeldige in ons bewustzijn en hoe beïnvloedt het onze positie tegenover het reële? Het zijn vragen waarop Van Lennep in zijn onderzoek naar projectie en verbeelding verder voortbouwt.

Sartre werd vooral bekend als schrijver en filosoof van het existentialisme, dat uitgaat van de vrijheid en eigen verantwoordelijkheid van de mens. Uitgangspunt is dat het menselijk bestaan niet bepaald wordt door een vooraf bepaalde essentie of bestemming, maar dat het de verantwoordelijkheid van de mens zelf is om keuzes te maken en te handelen en daarmee zin te geven aan het bestaan. Om dit principe te verduidelijken maakte Sartre onderscheid tussen een persoon en een instrument. Instrumenten zoals een schroevendraaier en een notenkraker zijn ontworpen met een bepaald nut en met een vooraf bepaalde functie. Een schroevendraaier is gemaakt om schroeven te draaien; essentie gaat aan existentie vooraf. Bij mensen is het andersom: wie en hoe wij zijn wordt bepaald door onze keuzes en ons handelen; onze essentie ontstaat uit onze existentie.

Het dilemma van de menselijke vrijheid

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verdiepte Van Lennep zich verder in het werk van Sartre. Naast inspiratie leverde het voor de testpsychologie en de observatie waarop Van Lennep zich tot dan toe had toegelegd ook een probleem op. Was het zo dat ook in de observatie in psychologische tests een vrij mens tot object werd gemaakt: een ding met meer of minder nuttige eigenschappen voor een bedrijfsbelang, waardoor hij beroofd wordt van zijn voor-zichzelf zijn, zijn vrijheid? (Van Strien, 2001). Een deel van de oplossing voor het dilemma vond Van Lennep bij zijn collega, de arts Frederik Jacobus Johannes Buytendijk (1887-1974) die als hoogleraar Psychologie eveneens onderdeel was van de Utrechtse School. Buytendijk onderscheidde drie niveaus van waaruit die innerlijkheid onderzocht kon worden. Dat kon allereerst op basis van de natuurwetenschappelijke psychologie, ten tweede met behulp van algemene mensenkennis en ten derde door middel van methodisch ontmoeten. Deze ontmoeting kon een uitweg brengen uit de dehumaniserende psychonomie of de testobservatie, omdat mensen hier in gelijkwaardigheid elkaar ontmoeten en vergroten van de menselijke vrijheid het uitgangspunt bleef.

In zijn inaugurele rede bouwde Van Lennep (1949) voort op de driedeling van Buytendijk en sprak over: gewogen – bekeken – ontmoet. Het wegen was van toepassing op de psychonomie waarbij de geteste persoon wordt gezien als een statistische klasse. Van Lennep had altijd de empathie en Einfühlung bij testobservatie centraal gesteld, maar dat nam niet weg dat de psycholoog bij de observatie en analyse van projectieverschijnselen toch kon blijven steken in eenrichtingsverkeer en dus in bekijken. Er ontstaat wel contact, maar met de resultaten uit de observatie die aan de opdrachtgever worden doorgegeven wordt een mens toch tot object gemaakt. Dat maakte de rol van de psycholoog onzuiver en ethisch bedenkelijk. Pas als de psycholoog zichzelf als een verlengstuk van de samenleving als geheel maakt, en de ander ontmoet als subject – dus benadert als vrij en onafhankelijk, autonoom individu – kan de persoon met behulp van de test inzicht verwerven in concrete levensvragen. De ander wordt dan benaderd ‘als een subject dat tot klaarheid wil komen over zijn eigen bestaan en over de beantwoording van concrete levensvragen daarin, welke een keuze – of misschien juister – een zoekkarakter dragen’ (Van Strien, 2001, p.111).

Belang van de ontmoeting

In de visie van Van Lennep was het dus belangrijk dat aan de hand van een test een ontmoeting ontstaat tussen psycholoog en persoon als twee medemensen die samen op zoek gaan naar duiding van voor de persoon belangrijke levensvragen. Dit uitgangspunt was in de beroepskeuzepsychologie makkelijker te realiseren dan in de bedrijfspsychologie, waar het belang van de organisatie en het efficiënte gebruik van menselijk kapitaal een belangrijk uitgangspunt werd. Maar dat maakte het nastreven van de ontmoeting als ideaal en principe niet minder belangrijk. Het zou alleen verwezenlijkt kunnen worden als de human factor in bedrijven een andere dan instrumentele betekenis zou krijgen.

De anarchistische denkbeelden in de beginjaren van de NSVP sloten hier goed bij aan. Met name Taco Kuiper richtte zich op scholingsprojecten, die tot vergroting van de zeggenschap van personeel en de democratisering van bedrijven moesten leiden. Ook Van Lennep zelf was groot voorstander van ‘complementariteit’ tussen wetenschap en samenleving. Immers: zonder maatschappelijke gerichtheid verengt de wetenschap zich en zonder wetenschappelijke gerichtheid versloft de maatschappelijke gerichtheid tot algemeenheden.’

In de jaren na de oorlog verliest het idealisme van de stichting aan kracht en komt het bedrijfsbelang meer centraal te staan. Vanaf de jaren zestig worden de verschillen in machtspositie tussen psycholoog en sollicitant aan de kaak gesteld en neemt de roep om validiteit en betrouwbaarheid van tests toe. Daarmee raakt de VierPlatenTest op de achtergrond: het gebrek aan transparantie maakte de test niet langer houdbaar en dat gold zeker voor selectiesituaties. Nieuwe psychometrisch gevalideerde persoonlijkheidsvragenlijsten, zoals de Nederlandse PersoonlijkheidsVragenlijst, namen de plaats van de projectietests in.

Uiteindelijk was Van Lennep zelf ook van mening dat het bij de VierPlatenTest om fantasieverhalen ging en niet om uitdrukking van de gevoels- en belevingswereld van de onderzochten. Het veranderde standpunt is tekenend voor Van Lennep, die steeds openstond voor nieuwe ontwikkelingen en meebewoog met veranderende wetenschappelijke inzichten.

Relevante vragen voor de psychologie

Bij adviesbureaus raakten na de oorlog de maatschappelijke idealen op de achtergrond. Ook meer in het algemeen werd de ‘human capital-benadering’ en de instrumentele en economische blik op menselijk functioneren in de Arbeids- en Organisatiepsychologie dominanter. Het is moeilijk te verklaren waarom een tijdgeest verandert. Wel biedt deze historische zoektocht stof tot nadenken. Naar onze mening zijn er drie thema’s die nog altijd relevant zijn voor de inzet van psychologische tests:

  • Doel en middel bij psychologisch onderzoek;
  • De maatschappelijke rol van de psychologie;
  • De ethiek van de professional.

Met het oorspronkelijke uitgangspunt dat de test een middel moest zijn in de menselijke zoektocht naar antwoorden op levensvragen en vergroting van de menselijke vrijheid stelde Van Lennep het doel van maatschappelijke emancipatie centraal. De gerichtheid op menselijke vrijheid kon in het psychologisch onderzoek op verschillende manieren een rol spelen:

  • De projecties waren een onderdeel van de onvrijheid van de mens, door deze gezamenlijk te onderzoeken en te duiden zou meer menselijke vrijheid mogelijk zijn (gebaseerd op de inzichten van Sigmund Freud).
  • Door uit te gaan van de menselijke vrijheid in het vormgeven van de eigen levenswandel, wordt de persoon verantwoordelijk voor eigen keuzes. Het uitgangspunt van eigen vrijheid en verantwoordelijkheid heeft een emanciperende werking, waarin de persoon invloed en zeggenschap over het eigen leven terugwint (aansluiting op het wereldbeeld van Sartre).
  • Door de psycholoog een rol te geven in de emancipatie en vrijheid van de persoon wordt de maatschappelijke rol van de psychologie vooropgesteld. Ook vraagt het om nadere reflectie op de ethische rol van de psychoog en de (machts)relatie tot de ander. Met het centraal stellen van de intermenselijke ‘ontmoeting’, wilde Van Lennep tegenover de machtsrelatie tussen psycholoog en onderzochte een meer gelijkwaardige intermenselijke relatie voorstellen en daarmee de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de psycholoog aandacht geven.

Met de keuze de test in te zetten bij beoordeling en selectie is ongemerkt ook het doel van de inzet van psychologische instrumenten gaan schuiven. Het uitgangspunt van de ‘ontmoeting‘ en de emancipatie kunnen in een beoordelingssituatie discutabel worden genoemd, omdat beoordeling en selectie per definitie een machtsongelijkheid impliceren. Bovendien was het duiden van onbewuste processen voor de sollicitant niet transparant, niet uitlegbaar en buiten zijn of haar invloed. Dat er in de jaren zestig en zeventig kwaliteitseisen werden gesteld aan het sollicitatieproces was terecht en heeft de positie van de sollicitant duidelijk verbeterd.

Rechten sollicitant

Tegen het licht van de ontwikkelingen in de jaren zestig en zeventig is het des te opvallender dat rechten en privacy van de sollicitant zo onderbelicht zijn in de discussie over de inzet van zelflerende algoritmes bij recruitment en selectie. Met nieuwe technologieën zoals tekst-, gezichts- en spraakherkenning keren nietonderbouwde, niet-transparante en niet-uitlegbare elementen terug in het selectieproces. Met de inzet van algoritmes wordt niet de door een mens gelezen inhoud van een motivatiebrief of de uitslag van een psychologische test doorslaggevend. Maar het algoritme matcht data, waaronder soms ook onbewuste woordkeus, gezichtsuitdrukking of social media ge- drag, aan data van eerder geschikt bevonden werknemers. Dit proces wordt als ‘objectief’ beschouwd, terwijl de vragen wie in een organisatie als succesvol kan worden geclassificeerd, wie dat bepaalt en op grond van welke data en welke normen, niet gesteld worden.

Met de huidige zelflerende algoritmes kan een bedrijf mogelijk zonder veel menselijke inspanning een geschikte kandidaat menen te vinden, maar daartegenover staat een maatschappelijk risico op systematische uitsluiting. De rechten van kandidaten die sinds de jaren zestig en zeventig zo van belang werden geacht zijn hier bijna geheel uit het oog verdwenen. De kwantificering en dehumanisering van het menselijk zijn, waar Van Lennep al tegen ageerde, hebben met de inzet van algoritmes een nog hogere vlucht genomen. En van een streven naar een gelijkwaardige ontmoeting tussen twee medemensen op zoek naar een zinvol en waardevol leven, is al helemaal geen sprake. Reden voor de ¦§v¨ om opnieuw aandacht te vragen voor debat over de ethische overwegingen die nog altijd van belang zijn in selectiemethoden.

De waarde van de vijftien verhalen

Rest de vraag hoe wij de verhalen moeten lezen die in de jaren vijftig zijn geschreven over de platen van de VierPlatenTest. Het lijkt dat we ze maar het beste als een bewijs van de oneindige creativiteit van de menselijke geest kunnen zien. Zij ondersteunen ook de visie van Van Lennep dat ieder mens en (levens) verhaal uniek is, dat menselijke vermogens niet te kwantificeren zijn, en we onze vrijheid en voorstellingsvermogen vooral moeten gebruiken om eigen keuzes te maken op een pad naar een zinvol leven. Wat zinvol is, is overigens door onszelf te bepalen. Het volgende gedicht, gedateerd 16 december 1953, van Gerard den Brabander (pseudoniem van Jan Gerardus Jofriet en één van de kortste van de vijftien teksten die naar aanleiding van de VierPlatenTest zijn geschreven) laat zien dat dat vele vormen aan kan nemen:

Na zwaar debat
in bed. Dan ’t bad
en vlug naar kennissen
om wat te tennissen …
En ’s avonds, God geloofd, weer zat.

Literatuur

  1. Abma, R., Bos, J., Koops, W., & Van Rinsum, H. (2009). Ontmoeting over de grenzen, Internationale contacten van de Utrechtse School, in Dorsman, L.J. en Knegtmans, P.J. (red.), Over de grens, Internationale contacten aan Nederlandse universiteiten sedert 1876, (p.141-166), Uitg. Verloren: Hilversum.
  2. Van Lennep, D.J. (1949). Gewogen-bekeken-ontmoet in het psychologisch onderzoek. Inaugurele rede Utrecht. ‘s-Gravenhage : Nijho¸.
  3. Van Lennep, D.J.(1949). Psychotechniek als kompas voor het beroep : een overzicht van methoden en toepassing van de psychotechniek. Met H.E. Krijgsman. Utrecht : De Haan.
  4. Van Loggem, M. (1960). De Psychologie van het drama, Stenfert Kroese: Leiden. Betschart, A. (2017). Sartre and humanistic psychotherapy, an extended version of a presentation given at the NASS conference 2017 at the University of La Verne (Cal./USA) in: https://www. academia.edu/38029134/Sartre_and_humanistic_psychotherapy
  5. Kuiper, T, & Van Lennep, D.J. (1938). Selectie en Psychologische Organisatie van het Personeel, 7e Internationaal Congres voor Wetenschappelijke Bedrijfsorganisatie, Washington. Uitg. Nederlands Instituut voor Efficiency, Amsterdam.
  6. Van Strien, P.J. & Dane, J. (2001).ªDriekwart eeuw psychotechniek in Nederland: de magie van het testen. Uitgeverij Van Gorcum: Assen.

Beeld: De foto met de platen van de VierPlatenTest van Van Lennep. De foto is eigendom van de NSvP en met toestemming overgenomen.