Toen ik zeventien jaar was en nog op de middelbare school zat, wilde ik als legerofficier bij het Korps Mariniers. Als onderdeel van de selectie voor de opleiding moest ik naar Rotterdam om me aan allerlei fysieke prikkels te onderwerpen. Nog geen vierentwintig uur later werd ik weer naar huis gestuurd.
Ik kom uit Leerdam, een dorpje dat tussen Den Bosch en Utrecht ligt, en alleen al naar Rotterdam reizen was een avontuur. Ik had bijvoorbeeld nog nooit in een tram gezeten en moest de laatste haltes lopen, omdat ik geen kaartje had gekocht. Ik had namelijk geen idee hoe dat moest.
Ik had een beetje een geromantiseerd beeld van het Korps en wat een marinier doet: veel sporten en reizen. We zouden de jungle ingaan, op allerlei skitrips worden gestuurd en de zee over varen. En verder kon je relevante bijdragen leveren aan missies als in Irak en Afghanistan.
‘Ik zwom naar de kant, dat leek me verstandiger dan verdrinken’
De selectie begon ’s middags, in onze sportkleren moesten we doen wat je je bij het Korps voorstelt: kruipen door het gras, over zandvlakten, door sloten heen en klimtorens beklimmen. De volgende ochtend werden we om een uur of vier gewekt om te gaan zwemmen. In het zwembad moesten we allerlei oefeningen doen. Toen ik in het water sprong, had ik veel spierpijn van de dag ervoor. Daarbij kon ik niet zo goed zwemmen, wat eigenlijk raar is als je bij de mariniers solliciteert. Halverwege, toen ik met een stok boven mijn hoofd moest zwemmen, lukte het niet meer. Ik zwom naar de kant en klom eruit, dat leek me verstandiger dan verdrinken. Maar de leiding zei dat stoppen geen optie was en ik moest me bij de majoor melden. Die zei dat ik mijn tas kon pakken.
Ik had niet verwacht dat het stoppen met een zwemoefening meteen het einde van de hele selectie zou betekenen. Ik was erg teleurgesteld, in mezelf, maar ook in hen. Ik had me ingeschreven voor een opleiding van vier jaar, ik kon nog van alles leren.
Notitieblok
Wat me altijd is bijgebleven, waren de drie of vier mensen die met een notitieblok aan de kant stonden. Ze vielen eigenlijk niet op, ze droegen gewone kleding. Ik had geen idee wat ze noteerden, maar het intrigeerde me wel.
De eerste keer dat het me opviel was toen we na gesport en gerend te hebben, een aantal sit-ups moesten doen en ons moesten opdrukken. Omdat je even op anderen moest wachten, kon je even om je heenkijken. Toen zag ik ze. En ook later, toen ik uit een schuur boomstammen en pionnen moest halen. Er stond er een naast me, hij schreef iets op en ik werd me heel bewust van mezelf.
Hoewel ik het ongemakkelijk vond, intrigeerde het me, want in tegenstelling tot de instructeurs die de hele tijd stonden te schreeuwen dat je sneller en harder moest, straalden zij een serene rust uit. Ze lieten geen waardeoordeel blijken. Misschien herkende ik me wel in hen.
En, fast forward, tien jaar later stond ik daar zelf. Het was niet het Korps Mariniers, maar een van de andere legeronderdelen. Daar stond ik in mijn spijkerbroek met een notitieblok en een pennetje om bij te houden hoe al die jongens en meisjes zich hielden onder de druk.
Tram
Na de mislukte selectie maakte ik mijn middelbare school af en daarna ging ik psychologie studeren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Ik had het vage idee dat deze studie over mensen ging. In Amsterdam leerde ik ook de tram gebruiken, wat trouwens niet meteen lukte, ik ben wel in een tram de verkeerde kant opgereden.
In mijn derde bachelorjaar kwam het hoofd van de selectieafdeling van Defensie een presentatie houden over selectie in de praktijk. Voor mij was het een verademing. Want we hadden geleerd om theoretisch ingewikkelde berekeningen te maken, maar welke vragen je eigenlijk stelde in een selectiegesprek, dat wisten we niet. De man had ook stageplekken en tijdens mijn studie arbeids- en organisatiepsychologie ging ik daar stage lopen. Daarna heb ik er vier jaar gewerkt. Op de afdeling deden we de psychologische selectie en voerden we medische keuringen uit voor heel Defensie.
De enige afdeling die apart van ons een clubje psychologen in dienst had, was de luchtmacht. Daar ben ik naar overgestapt. We doen selectie, begeleiding, training voor de luchtmacht en we dragen bij aan onderzoek, vooral incidentenonderzoek.
Een incident is een gebeurtenis waarin iets bijna of echt is misgegaan. Overigens ligt bij de luchtmacht de nadruk niet op de fouten die mensen gemaakt zouden hebben, we beschouwen een incident als het gevolg van normaal werk. En dat werk proberen we zo efficiënt mogelijk in te richten. Is het té efficiënt, dan wordt de kans op fouten groter. Aan de andere kant moet je niet proberen de kans op fouten zo klein mogelijk te maken, want als je helemaal geen risico wilt lopen, moet je niet vliegen. En zeker vliegen in oorlogs-situaties is nooit zonder risico. We gaan er daarom ook bij incidenten vanuit dat iemand zijn werk goed heeft gedaan onder de gegeven omstandigheden en we kijken er vooral naar of we de omstandigheden misschien moeten optimaliseren. Maar het kan ook zijn dat je een incident moet accepteren: meestal gaat het goed, heel soms kan het misgaan.
We sturen op de speak up-mentaliteit, we willen dat iedereen kan signaleren als er iets niet goed gaat, onafhankelijk van zijn of haar rang. Dus dat iemand van een lagere rang het durft te zeggen als iets niet goed gaat. Er zijn allerlei rampscenario’s denkbaar van situaties waarin dingen wel opvielen, maar niet werden benoemd, wat vervolgens tot ongelukken kan leiden.
Harde taak
Ik zie jonge mensen binnenkomen die erg gemotiveerd zijn en goed weten wat ze willen. Mijn taak is om te selecteren. Dat is een harde taak, want het merendeel haalt het niet.
En als ik mezelf als zeventienjarige jongen tegenover me zou krijgen, of ik mezelf dan had aangenomen? Ik vond het toen heel erg onterecht, maar ik vermoed dat die drie dagen een goed representief beeld gaf van de opleiding en dan ze me er terecht hebben uitgefilterd. En de studie die ik daarna ben gaan doen, beviel me uitstekend.’
Beeld: Stijn Rademaker