Lees verder
Deze jaargang is Kees van den Bos, hoogleraar sociale psychologie en hoogleraar empirische rechtswetenschap aan de Universiteit Utrecht, onze columnist. Hij doet onder meer onderzoek naar maatschappelijk conflict, rechtvaardigheid en radicalisering. Van den Bos begon, als oudste zoon van ouders uit een lagere sociale klasse, op de mavo. Hij stroomde door en ging uiteindelijk als eerste uit zijn gezin studeren. Overdag was hij een fanatiek student, in de avonduren en weekenden volleybalde hij. Expres bij een zogenoemde burgervereniging. ‘Ik wil het niet dramatiseren, maar als eerstegeneratiestudent leef je wel een beetje in twee werelden. Ik vond het daarom fijn om te sporten met jongens die overdag bijvoorbeeld als schilder werkten.’
Anouk Bercht

Kees van den Bos (58) wil graag meewerken aan een persoonlijk interview voor ons tijdschrift. ‘Leuk.’ Hij reageert binnen een uur op de uitnodiging en geeft meteen zes namen door van mensen die ter voorbereiding iets over hem kunnen vertellen. Allemaal (ex-)collega’s.

Op zijn werkkamer op de campus van de Universiteit Utrecht hangt een whiteboard met daarop enkel een T-shirt. ‘Ben jij ook de eerste uit het gezin die naar de universiteit gaat?’, staat er in paarse letters op. Uit wat voor een gezin komt hij? Hij kijkt een beetje lachend. ‘Oh, gaan we op die toer?’ Na een korte aarzeling begint hij toch te vertellen. Hij wijst naar dat T-shirt achter hem. ‘Ik kom uit een heel liefdevol gezin,’ vertelt hij. ‘Mijn moeder nam ons al vroeg mee naar de bibliotheek, waar mijn broer en ik boekjes mochten uitzoeken. Ze las ons ook veel voor. En ik weet nog dat we ons bezighielden met in welke categorie het niveau van de boekjes behoorde. En of we al een niveau hoger konden lezen.’

Mijn openingszin was: “Snap jij wat van dat quasiexperimentele onderzoek?”

En dan: ‘Ik had best wel slimme ouders, maar ze hadden niet geleerd en behoorden tot een wat lagere sociaaleconomische klasse.’ Aan het einde van de middelbare school werd Van den Bos door het schoolhoofd dan ook naar de mavo gestuurd, ondanks een hoger Cito-advies. ‘“We hebben het hier over het zoontje van de koster. Zullen we eerst maar eens de mavo proberen?” Mijn ouders konden praten als Brugman, maar dat hielp niet. Ik moest toch eerst op de mavo beginnen.’ Echte onrechtvaardigheid ervaarde hij toen nog niet. Hij begreep het gewoon niet. ‘Ik snapte alles, ik verveelde me rot op dat dorpsschooltje.’

Verborgen klassenmaatschappij

Zijn vader was koster, een soort conciërge in een kerk, en zijn moeder was huisvrouw sinds ze getrouwd was. ‘Als mijn moeder terugkwam van boodschappen doen en ze had nog een paar dubbeltjes en kwartjes over, haalde ze zo’n groen VU-blikje van Abraham Kuyper, de oprichter van de universiteit, uit de kast om ze in te doen. “Als kindjes heel slim willen worden, dan kunnen ze met dit geld doorleren”, antwoordde ze als mijn broer en ik ernaar vroegen.’

Van den Bos vertelt dat hij van zijn ouders de liefde voor het leren heeft meegekregen. ‘En dat er veel ontplooiingsmogelijkheden in Nederland zijn. Maar ik leerde ook dat we in Nederland in een verborgen klassenmaatschappij leven. Toen ik cum laude promoveerde, maakte mijn promotor bijvoorbeeld een sneer naar dat sociaaleconomisch lagere beroep van mijn vader. Blijkbaar was dat voor hem een normale reden om uit te halen.’

Hij vervolgt: ‘Het is in Nederland veel beter geregeld dan in bijvoorbeeld Amerika, waar je absurde bedragen aan collegegeld moet betalen. Het is mooi dat er hier veel kansen zijn. Tegelijk moeten we onze ogen niet sluiten voor de dingen die niet goed gaan en dat je soms moet roeien met de riemen die je hebt. Bijvoorbeeld: vrijwel alle Nederlandse universiteiten, op de VU en de EUR na, zijn witte bolwerken. Dat is wel echt een probleem. Maar we maken ook progressie.’ Toen Van den Bos ruim twintig jaar geleden als hoogleraar begon op de Universiteit Utrecht ging het er heel anders aan toe. Hij herinnert zich dat hij uitgenodigd werd voor een gesprek met de voorzitter van het college van bestuur. ‘Hij wilde dan wat meer horen over mijn vak.’ Van den Bos zet een licht bekakte stem op als hij die laatste woorden uitspreekt. ‘Maar de voorzitter zat gewoon uit het raam te kijken, terwijl ik vertelde wat ik deed. Dat soort stijve dingen zijn nu wel verdwenen.’

Na de mavo stroomde Van den Bos door naar de vierde klas van de havo en daarna naar vwo 5 en 6. Hij vond het leuk om steeds hogerop te klimmen en het ging hem gemakkelijk af. ‘Ik lette heel goed op tijdens de les, en na school ging ik naar het basketbalveldje of volleyballen.’ Volleyballen heeft hij overigens lang gedaan, ook op nationaal niveau. ‘Of het niveau heel hoog was? Haha, dat wil ik af en toe denken, maar dat viel wel mee.’

Na het vwo ging Van den Bos sociologie studeren in Leiden. Hij vond het interessant maar was meer geïnteresseerd in individuen of kleine groepen in de samenleving en dus switchte hij naar psychologie aan dezelfde universiteit. Hij genoot. ‘Ik kreeg les van onder meer René Diekstra. Hij gaf echt fantástisch college. Dan keken we bijvoorbeeld fragmenten van de film Amadeus, over het leven van componist Wolfgang Amadeus Mozart. En dan vertelde hij, terwijl hij op tafel zat, in zijn crème-witte trui en broek, over de relatie die Amadeus met zijn vader had.’

Mot met Minerva

En hoe vond hij het om eerstegeneratiestudent te zijn? ‘Ik vond het heel gaaf om in Leiden te studeren, een idyllische, mooie stad.’ Maar op een van zijn eerste avonden had hij al mot met een Minervaan, een lid van de studentenvereniging Minerva. ‘We zaten in een soort studentenkroeg. Twee meisjes van onze groep gingen even naar de wc, dus ik hield hun barkrukken bezet. Toen kwam er zo’n jongen naar me toe.’ Zet weer een bekakte stem op: ‘“Nou, ik zie hier helemaal niemand hoor”, doelend op de lege barkrukken. Dat werd een vermoeiend gesprek. Toen die jongen wegging, vroeg de barman of ik al eens bij Minerva geweest was. Toen begreep ik het pas. In die tijd had ik ook lang haar, ik droeg altijd een spijkerbroek, gympies en een slobbertrui, het was duidelijk dat ik geen typisch Leidse student was.’

Hij richtte zich fanatiek op zijn studie en ging daarnaast door met volleyballen. Wel expres bij een zogenoemde burgervereniging. ‘Ik wil het niet dramatiseren, maar als eerstegeneratiestudent leef je wel een beetje in twee werelden die uit elkaar drijven. Dat hoor ik ook nu nog van studenten die als eerste uit het gezin gaan studeren. Terwijl je ze eigenlijk bij elkaar wilt houden. Ik vond het daarom fijn te sporten met jongens die overdag bijvoorbeeld als schilder werkten. Of om in een gewone kroeg biertjes te drinken, en niet bij een studentenvereniging.’ Vooral op sociaal vlak merkte hij dat zijn ouders niet gestudeerd hadden. Maar ook: ‘Vakken als politicologie, die ik bij sociologie volgde, leunden op best wat voorkennis. En die had ik van huis uit niet meegekregen en ook niet op dat kleine dorpsschooltje opgedaan. Het kostte me dus wat meer tijd om de stof in me op te nemen.’

Voor mezelf vond ik het kinderachtig te doen alsof ik iets mankeerde. Als anderen dat doen, prima, maar ik doe dat niet.

En dat is ook precies wat hij zou willen meegeven aan andere eerstegeneratiestudenten, of misschien wel aan alle beginnende studenten. ‘Neem de tijd om te leren studeren, om je eigen draai te vinden en je sterke punten en aandachtspunten te ontdekken, ook al leer je daardoor misschien in het begin wat inefficiënter.’ Zelf leerde hij bijvoorbeeld al vlug dat hij meer kennis nodig had van methoden van onderzoek en statistiek. Hij ging extra vakken volgen en heeft zo zijn vrouw leren kennen, die ook psychologie studeerde. ‘Mijn openingszin was: “Snap jij wat van dat quasi-experimentele onderzoek?”’ Aan de Universiteit Utrecht was Van den Bos onlangs betrokken bij de oprichting van het Eerste Generatie Fonds. ‘Daar zit inmiddels best wat geld in. Studenten kunnen er een beroep op doen voor bijvoorbeeld de aanschaf van een laptop of een financiële bijdrage aan een buitenlandstage.’

Militaire dienst

Vrijwel direct na het behalen van zijn master moest Van den Bos in militaire dienst. ‘Al op mijn zeventiende, achttiende, werd ik medisch goedgekeurd en werd bepaald dat ik nodig was. Het hing mijn hele studententijd als een zwaard van Damocles boven mijn hoofd.’

Dienstweigeren wilde hij niet. ‘Ik was niet principieel tegen geweld, en de Koude Oorlog was nog gaande. Voor mezelf vond ik het kinderachtig om te doen alsof ik iets mankeerde. Als anderen dat doen, prima, maar ik doe dat niet.’

Het ging allemaal heel snel. Zijn scriptie was af en anderhalve week later liep Van den Bos in militaire kleding de stormbaan op voor een versnelde training van zes weken. ‘Ik kwam in een totaal andere wereld terecht.’ Het maakte indruk op hem. ‘Je moest zorgen dat je jezelf bleef, geen dingen ging doen waar je niet achter stond, bijvoorbeeld door groepsdruk. Maar je moest ook zorgen dat je samen met de groep aan de eisen van de opleiding bleef voldoen.’

Hij herinnert zich zijn eerste dag nog goed. ‘We werden wakker, stonden op en niemand wist wat we moesten doen.’ De vorige dag hadden ze enkel hun kleding gekregen. ‘“Waarom staan jullie niet in houding voor jullie bed?”, werd er al snel geroepen. En: “Waarom hebben jullie je schoenen niet gepoetst?” Ja, dacht ik, omdat niemand ons dat verteld heeft. Op die manier leren ze je dus wat de bedoeling is, dat moet je doorkrijgen. En je moet er op de juiste manier mee omgaan: snel inhalen, maar je niet laten opfokken.’

Hij herinnert zich dat het een keer misging. ‘Op een gegeven moment was er een jongen die met scheren per ongeluk een randje overgeslagen had. De sergeant zag dat.’ Hij verheft zijn stem: “Hé, ik had toch gezegd dat je je moest scheren!” Dus die jongen sprint naar de badkamer, probeert het snel bij te werken, maar komt bloedend als een rund weer terug. Dus de sergeant weer schreeuwen: “Ik had toch gezegd dat je je moest scheren, niet dat je je hele bek open moest halen!”’

De groep waarmee hij de training kreeg bestond uit allemaal jongens die gestudeerd hadden, soms al samenwoonden. ‘Na een week of vijf komt de sergeant binnenstormen, schreeuwend: “Waar is hier de pornolat?” Hij wijst naar een lege balk waar pornografische afbeeldingen op zouden kunnen hangen.’

Volgens Van den Bos is het de kunst daar niet in mee te gaan, tenzij ze echt iets van je willen. ‘Ik probeerde gewoon stoïcijns terug te kijken.’ Omdat hij sportief en coöperatief was, ging de training hem goed af. Halverwege moest hij terug naar Leiden om zijn bull in ontvangst te nemen. ‘Stond ik daar in mijn nieuw gekochte pak een kopje thee te drinken, om daarna weer dagenlang te tijgeren tussen de labradors die in de Drunense Duinen werden uitgelaten.’

Van den Bos werd aangenomen in de functie van ‘reserveofficier academisch gevormd’ op de afdeling gedragswetenschappen van de landmacht. Samen met Hans van Eck (oud-directeur van het NIP, red.), als beroepsmilitair werkzaam op die afdeling, onderzochten ze hoe het kwam dat veel jongens die waren goedgekeurd voor militaire dienst alsnog uitvielen met psychosociale klachten. Ze maakten vragenlijsten en reden in de oude Volvo van Van Eck langs alle kazernes om de vragenlijsten af te geven. ‘Dat was heel leuk, ik weet nog dat we de nieuwe dubbel-cd van The Doors steeds keihard op hadden staan als we bij zo’n kazerne aan kwamen rijden. En dan stonden al die jongens strak in houding bij de poort te wachten. Heel gaaf. Tegelijk was het een gekke tijd. Ik had er niet voor gekozen, je móest immers dat werk doen voor veertien maanden.’

Uit het onderzoek van Van den Bos en Van Eck bleek bijvoorbeeld dat een boerenjongen die vrijwel zijn hele leven op de boerderij doorgebracht heeft, ernstige heimwee kan krijgen als hij plots in een kazerne in Duitsland moet zitten. ‘Maar als je hem de eerste drie maanden bijvoorbeeld wat dichter bij huis opleidt, gaat het wel goed.’

Ze stapten met die resultaten naar selectie-officieren om te vertellen dat ze konden voorspellen en verklaren waarom sommige mensen die híj goedgekeurd had alsnog uitvielen. ‘We kregen een klap op onze schouder en hadden het goed gedaan. Dat was heel leuk, en motiverend. Ook om je vleugels als psycholoog uit te slaan en de geleerde kennis toe te passen in de maatschappij, in de praktijk.’

Rechtvaardigheid

Na zijn militaire diensttijd ging Van den Bos promoveren als assistent in opleiding. Hij had ook in dienst kunnen blijven maar wilde graag terug naar de universiteit. ‘Ik vond het interessant om te kijken hoe ver ik kon komen in de academische wereld. Een proefschrift is immers een vorm van wetenschappelijke bekwaamheid.’

Hij solliciteerde op meerdere plekken, maar werd voorgedragen op een plek over sociale rechtvaardigheid bij sociaal psycholoog Riël Vermunt aan de Universiteit Leiden.

Het was niet zo dat Van den Bos per se iets met rechtvaardigheid wilde, het was een van de onderwerpen waar hij graag op door had gewild. ‘Voordat ik ging solliciteren, had ik bedacht welke richtingen ik op zou willen gaan. Pas daarna keek ik naar de mogelijkheden.’ Die strategie gebruikt hij overigens nog steeds. ‘Twee keer per jaar, met kerst en in de zomer, bekijk ik wat ik wil en welke mogelijkheden er daarvoor zijn.’ Rechtvaardigheid vond hij maatschappelijk belangrijk en intellectueel een interessant onderwerp, onder meer vanwege de verschillende disciplines die zich ermee bezighouden.

Als promovendus ervaarde hij zelf ook voor het eerst een flink gevoel van onrechtvaardigheid. ‘Ik moest echt heel hard werken, voor heel weinig geld. Ik woonde in een flatje van de gemeente dat ik eigenlijk niet kon betalen. Ik had een paar honderd gulden spaargeld, daar teerde ik dan op. Om gek van te worden. Toen heb ik echt ervaren dat het systeem onrechtvaardig kan zijn.’ Hij weet nog dat zijn promotor deze situatie helemaal niet zo problematisch vond, totdat zijn eigen dochter ging promoveren. ‘Een hele aardige vent hoor, maar toen pas zag hij hoe onrechtvaardig het was. Hij raakte helemaal in paniek.’

Ook nu op de universiteit ziet hij dat er soms sprake is van een onrechtvaardig systeem. ‘We leggen de lat heel hoog, bijvoorbeeld voor promovendi, maar we vertellen niet hoe hoog. Eigenlijk zeggen we: spring maar en over vier jaar vertellen we je wel of het voldoende is of niet. In combinatie met ambitieuze onderzoekers is dat best gevaarlijk.’

Tijdens zijn eigen promotietraject deed hij veel onderzoek naar procedurele rechtvaardigheid: naar hoe rechtvaardig er met je om wordt gegaan. ‘We probeerden een nieuwe theorie te ontwikkelen en die dan te toetsen, over de link tussen onzekerheid en rechtvaardigheid. Eerder onderzoek deed dat met vragenlijsten en correlationeel onderzoek, en wij deden daarom experimenten. Zo breidden we de methodische kant uit. Daardoor kregen we meer grip op procedurele rechtvaardigheid.’

Tegen promovendi zeggen we eigenlijk: spring maar en over vier jaar vertellen we je wel of het hoog genoeg was.

Als postdoc deed hij onderzoek naar procedurele rechtvaardigheid en de uitkomst van die procedure. ‘Dat gaat er bijvoorbeeld over dat twee mensen evenveel talent hebben, net zo hard werken, en toch een ander salaris krijgen. De uitkomst is dus niet eerlijk. Toch wisten we uit onderzoek dat vooral de procedure een rol speelde in hoe rechtvaardig mensen zich behandeld voelen. We vroegen ons af hoe dat kwam. Toen ontstond het idee dat dit komt omdat je vaak de uitkomst helemaal niet weet. Je weet niet wat anderen verdienen. Dus als je een salarisaanbod krijgt, leun je vooral op hoe er met je wordt omgegaan, op de procedure, niet zozeer op of de uitkomst eerlijk is, want die weet je niet. Als de uitkomst er wel is, heb je de informatie over de procedure niet nodig.’

Op dit onderzoek is Van den Bos misschien wel het meest trots. ‘We hadden een theoretisch idee en de uitwerking lukte toen vrij goed.’ Toen hij het idee aanvankelijk voorlegde aan de vakgroep psychologie in Leiden, vond iedereen het niks. ‘Maar dan ook echt niets. Zelf vind ik het nog steeds het leukste idee.’

Vooral de procedure speelt een rol in hoe rechtvaardig mensen zich behandeld voelen. We vroegen ons af hoe dat kwam

Eigenwijs

Inmiddels is Kees van den Bos een vooraanstaand wetenschapper. Hij heeft onder andere meer dan 250 publicaties op zijn naam staan, is zowel hoogleraar sociale psychologie als hoogleraar empirische rechtswetenschap. Hij schreef twee populairwetenschappelijke boeken, is lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). En hij werd drie keer verkozen tot Psychologiedocent van het Jaar aan de Universiteit Utrecht. Hoe heeft hij dat voor elkaar gekregen? ‘Je moet heel veel lezen, en dingen opnieuw lezen, en nog eens. En dan dingen uitproberen en ook out of the box durven denken. Er werd in Amerika bijvoorbeeld al twintig jaar onderzoek gedaan naar procedurele rechtvaardigheid, wij gingen het toch anders doen. Daar zijn we in Nederland vrij goed in, we hebben een beetje een Johan Cruijff-mentaliteit.’

Voetballer Johan Cruijff is, samen met rockmuzikant David Bowie, een held van Van den Bos. ‘Zij staan voor eigenwijsheid, maar wel in combinatie met wereldklasseniveau.’ Van den Bos weet nog dat hij de eerste keer samen met zijn broer naar Ajax ging, een oefenwedstrijd. Nu heeft hij een seizoenkaart. ‘Cruijff was geblesseerd, dus hij zat aan de kant, net als de trainer, Aad de Mos. Halverwege de wedstrijd stond het team niet voor de dug-out van de trainer, maar voor die van Cruijff, die van alles uitlegde. Dat maakte zo’n indruk op mij. Het is heel onorthodox dat niet de trainer, maar de beste speler uitlegt hoe je moet trainen en dat de trainer dat gewoon accepteert, omdat het beter is voor het geheel. Dat vind ik echt iets Nederlands. De Mos zat er gewoon naast, een sjekkie te roken. En Ajax won met 21-0.’

Over de vraag wat het meest eigenwijze is dat hij zelf in zijn carrière gedaan heeft, moet hij lang nadenken. ‘Ik denk weggaan uit Leiden. Ik had mijn promotie daar gedaan, postdoc en nog een beurs gekregen van de KNAW. Na zestien jaar dacht ik: “Ik wil niet mijn hele leven bij dezelfde universiteit blijven.” Ik heb er lang over gedaan om die beslissing te nemen, en mijn collega’s waren heel verbaasd. Maar het was een goede beslissing.’

Het komende jaar gaat Van den Bos zich buigen over het schrijven van columns. ‘Veel van mijn onderzoek gaat over maatschappelijk conflict en hoe we dat kunnen voorkomen. Dat zal een belangrijk thema worden. Mensen kunnen ontzettend coöperatief zijn, op het altruïstische af, maar soms ook ontzettend zelfzuchtig. Die balans intrigeert me enorm.’

Ook wil hij in zijn columns aandacht besteden aan reflecties op het vak, zowel inhoudelijk als methodisch. ‘Psychologen zijn vaak overenthousiast over de inhoud, of juist volledig gefocust op statistiek, maar volgens mij mag er wat meer aandacht naar de methoden van onderzoek gaan. Daar wil ik het ook over hebben.’

Foto: Stijn Rademaker