Ik doe onderzoek naar de mentale gezondheid van lhbt-jongeren wat staat voor lesbisch, homo, biseksueel, en transgender. Mijn affiniteit lag al vanaf mijn studie bij de deze doelgroep. Mijn promotieonderzoek bestond evenwel uit een grootschalige longitudinale studie naar de romantische en seksuele ontwikkeling van adolescenten in Nederland*. Dat sluit prima aan bij mijn huidige onderwerp, want het is goed om eerst te begrijpen wat seksualiteit betekent voor jongeren en hoe belangrijk een eerste liefde is. Voor lhbt-jongeren is die beleving soms complexer. Zo kan het lastiger zijn om aan iemand te vertellen dat je verliefd bent, en om verkering vragen is extra eng. Voor transgenderjongeren kunnen de eerste seksuele ervaringen ook lastiger zijn, bijvoorbeeld omdat ze moeite hebben met hun eigen lichaam.
Na mijn promotie heb ik als postdoc onderzoek gedaan naar microagressie en de samenhang met depressie. In dit project komt kennis uit genderstudies en psychologie samen. We hebben gekeken hoe subtiele uitingen van vooroordelen, lastige vragen of ongepaste nieuwsgierigheid, lhbt-jongeren beïnvloedt. Zo wordt er meestal aangenomen dat je hetero bent. Als meisje kun je de vraag krijgen: wat vind jij nou een leuke jongen? Voor een niet-heteroseksueel meisje kan dat lastig zijn. Het hoeft bij microagressie niet te gaan om veroordelende opmerkingen of pesterijen, mensen doen het vaak niet met opzet. Agressie is in dit geval een lastig woord, maar dat is nu eenmaal de term die in de literatuur gebruikt wordt. Het gaat hierbij dus om de gewone omgang waardoor iemand zich onbedoeld vervelend kan voelen.
Na dit project ben ik postdoc geworden in de Verenigde Staten. Ik heb er gewerkt met Stephen Russell, hoogleraar Human Development and Family Sciences aan de University of Texas, en was betrokken bij een onderzoek naar de mentale gezondheid onder lhbt-jongeren. Suïcidaliteit en depressie onder deze groep is hoog, ook in Nederland. Hoe hoog precies weten we niet goed, schattingen laten zien dat lhbt-jongeren tot wel vijf keer meer kans hebben op mentale gezondheidsproblemen.
We keken ook naar factoren die het leven voor lhbt-jongeren tijdens de adolescentie moeilijker of makkelijker kunnen maken. Op school hebben bijvoorbeeld gaystraight alliances een positief effect. Dat zijn schoolclubs die worden opgericht door leerlingen zelf. Ze kunnen allerlei vormen aannemen: van eenmaal per maand pizza eten tot wekelijks bij elkaar komen voor inhoudelijke sessies. Wat er precies gebeurt maakt niet zoveel uit, belangrijker is dat het door leerlingen zelf wordt georganiseerd en dat er zowel lhbt- als niet lhbt-jongeren aan meedoen. Dit lijkt zelfs effectiever dan beleid van bovenaf.
Ook keken we naar ervaringen van lhbt-jongeren in de pleegzorg. Zij zitten vaker in de pleegzorg dan heteroseksuele, cisgender jongeren geboren zijn. Als lhbt-jongeren in de pleegzorg zitten, gaat het minder goed met hen dan met de andere groepen jongeren. Dat is best ernstig, ons vervolgonderzoek richt zich daarom op de vraag hoe we dit kunnen verbeteren.
Tolerant?
In mijn Veni richt ik me op een vergelijkbare vraag: wat maakt de adolescentie van lhbt-jongeren moeilijker of makkelijker? Tot nu toe heb ik voornamelijk onderzoek gedaan op zogenoemde convenience samples. Dan plaatsten we onderzoek op Facebook-pagina’s of websites en bezoekers van die sites vullen de vragenlijsten in. Maar daarmee is de steekproef niet goed vergelijkbaar met de algehele bevolking. De bezoekers van de sites presenteren zich al als lhbt en zoeken mogelijk steun op zulke sites. Deze groepen doen het gemiddeld wat slechter wat betreft mentale gezondheid. Ik ga daarom onderzoek doen met steekproeven van onder andere het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en die onderzoeksgroep die representatief is voor Nederlandse jongeren. Ook mijn aanpak verschilt met eerder onderzoek. Ik ga niet naar geïsoleerde symptomen en ervaringen kijken, ik wil patronen bestuderen. Dus als je gepest bent, ben je misschien ook wel eens in elkaar geslagen, en als je je somber voelt ben je misschien ook vaker nerveus?
Als inderdaad blijkt dat lhbt-jongeren een bepaald patroon laten zien, wil ik dat vervolgens proberen te verklaren. Daarvoor maak ik gebruik van een dataset van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Dat is een unieke steekproef van lhbt-personen die representatief is voor de Nederlandse bevolking. Ze hebben ook vragen gesteld specifiek gericht op seksuele identiteit, zoals ervaringen met discriminatie en negatieve gedachten over je eigen seksuele identiteit. Ik wil kijken hoe dat samenhangt met mentale gezondheid.
In de derde studie zal ik lhbt-jongeren gedurende veertien dagen via een dagboekonderzoek volgen. Ik wil weten of ze te maken hadden met victimisatie en welke zaken geholpen hebben om zich beter te voelen.
Nederland staat bekend als een tolerant land, maar in de praktijk valt dat tegen. Veel lhbt-jongeren maken onprettige dingen mee, zoals pesten, afwijzing door ouders of leraren en discriminatie op straat. Ook wat wetgeving en beleid betreft doet Nederland het niet veel beter dan andere Europese landen. Omdat we onszelf zo tolerant vinden, is de emancipatie op het gebied van wetgeving misschien wel gestopt.
Het mooie is dat we door onze representatieve datasets de Nederlandse lhbt-jongeren kunnen vergelijken met lhbt-jongeren in het buitenland. Dan komen we erachter of ze evenzeer onder chronische stress lijden, of dat het hier beter of minder goed met de groep gesteld is. Dan weten we hoe tolerant we nu echt zijn.’
Fotografie: Geertje Kindermans