‘En, weet je al wat je gaat doen?’ Als ik als opleider van masterstudenten psychologie deze vraag stel aan een bijna afgestudeerde, dan kijk ik meestal in een zorgelijk, soms in een stralend gezicht. ‘Ja! Ik heb een plek!’ Was ‘een plek’ enkele jaren geleden nog een betaalde baan als basispsycholoog, nu is dit steevast de ‘werkervaringsplek’, vaak zonder enig uitzicht op een betaald vervolg… ‘Daarnaast blijf ik werken bij de supermarkt. Anders kan ik het niet betalen.’
Werkervaringsplekken zijn schaars en vergroten de kansen op arbeidsmarkt en vervolgopleiding. Daarom rest mij niets dan deze stralende studenten te feliciteren – met pijn in het hart. Bovendien, hoe karig is hun studie vergeleken met de mijne uit het pre-‑ tijdperk. Kregen wij vijf weken gespreksvaardigheden, zes weken testpracticum, en maandenlange therapiecursussen van diverse soorten, onze studenten krijgen een fractie daarvan. De vervolg(gz-)opleiding moet immers ook iets te bieden hebben. Maar daarin stroomt slechts een gedeelte in. Des te beter dus dat studenten deze klinische ervaring in de praktijk via werkervaringsplekken opdoen? Nou nee: universiteit en vervolgopleidingen missen elke greep op deze on(der-)betaalde ‘bypass’!
Als gz-psycholoog behandel ik enkele ggz-cliënten. De mega-aantallen cliënten die collega’s dagelijks zien met de bijbehorende administratieve taken doen mij mezelf soms schamen voor mijn luxe positie. Ik hoor de worstelingen met de afgepaste minuten per therapie, aanpassingsstoornissen en relatieproblemen: ‘De zorgverzekeraar erkent de stoornissen niet voor behandeling. Maar we kunnen ze toch niet onbehandeld laten?!’ De ene reorganisatie is nog niet afgelopen, of de volgende wordt afgekondigd. Behandelaars zijn overwerkt (‘de productiedruk’). Dat bedreigt begeleiding van stagiaires en werkervaringsverzamelaars, extra nodig door hun aanvangsgebrek aan klinische know-how – maar betekent ook gemakkelijk een zwaar appèl op hen.Er spelen meer zaken. Als onderzoeker/projectleider van landelijke behandeleffectstudies ondervind ik steevast instemming en enthousiasme bij instellingen voor onze onderzoeksthema’s. Maar meedoen is lastig. Wat een paradox: we willen een evidence based ggz, maar ontnemen de ggz(-professional) de kans om die evidence, via onderzoekdeelname, te helpen mee-produceren.
Kortom, ‘de’ ggz kraakt in haar voegen. De rek is eruit. Er is lucht nodig, ruimte, rust. De goede zorg ìs er nog, maar puur dankzij de enorme inzet van psychologen en andere ggz-professionals – die zelf bijna het loodje leggen. Hun arbeids- en opleidingspositie moeten verbeterd worden. Nodig is: een langere basisopleiding, een faire kans op vervolgopleiding, meer professionele autonomie (dus kunnen bepalen welke psychische problemen wat voor behandeling behoeven), facilitatie van onderzoekdeelname, minder bureaucratie, meer tijd voor reflectie, intervisie, deskundigheidsbevordering! Kan die knop even aangereikt worden?