Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek laten zien dat er ieder jaar zo’n achtduizend kinderen in de leeftijd van nul tot twintig jaar een ingrijpend verlies meemaken. Geschat wordt dat in Nederland vierhonderdduizend jeugdigen zijn die een dierbare in de eerste graad hebben verloren (Spui et al., 2008). Als gekeken wordt naar het aantal opa’s, oma’s en andere dierbaren dat jaarlijks overlijdt, liggen deze aantallen nog veel hoger. Slechts een op de twintig jongeren van rond de zestien jaar heeft nog nooit een verlies meegemaakt (Harrisson & Harrington, 2001).
Wanneer een gezinslid of belangrijk familielid wegvalt, heeft dat ingrijpende gevolgen voor een kind. Niet alleen moet het om leren gaan met het gemis van een geliefd persoon, er zijn ook andere veranderingen, onder andere in de gezinssituatie. Soms in het klein (het bedritueel wordt bijvoorbeeld nog maar door één ouder gedaan), maar er kunnen ook grotere veranderingen plaatsvinden. Sommige gezinnen komen bijvoorbeeld in zwaar financieel weer terecht,