Tijdens mijn ict-studie was ik even vertrouwenspersoon. Dat was erg leuk. Ik wilde graag aan een universiteit studeren. Gelukkig kon dat zonder vwo-diploma wel met een hbo-propedeuse.
Vooral de biologische en neuropsychologische vakken spraken mij aan. Omdat de hersenen zo mysterieus zijn, denk ik. Tijdens mijn bachelor vloog ik naar Hongkong voor een minor Biomedische Wetenschappen en omdat ik graag in het buitenland wilde studeren. Eigenlijk wilde ik psychologievakken volgen, maar die hadden ze niet! Dat vond ik vreemd. Vooral omdat zelfmoord daar relatief vaak voorkomt, zelfs op de campus. De vakken waren behoorlijk pittig. Ik leerde veel over cellen, ook in relatie tot psychische stoornissen, maar zag niet hoe ik die kennis kon inzetten om psychische patiënten te behandelen. De cultuurverschillen vond ik boeiend. Tijdens colleges mocht je bijvoorbeeld geen kritische vragen stellen, alleen verhelderende.
Ik koos de master Neuropsychologie en schreef mijn scriptie over jonge mensen die een psychose hadden gehad. Ik bestudeerde een specifiek hersennetwerk, dat was reuze interessant. Na mijn afstuderen vond ik werk in de ouderenzorg, maar dat viel tegen. Ik adviseerde vooral medewerkers van het verpleeghuis over hoe ze met dementerende patiënten om moesten gaan en miste het een-opeen- contact.
Individuele verschillen
Nu werk ik als psycholoog in opleiding tot gz-psycholoog bij Psychiatrie Rivierenland en promoveer ik bij Jim van Os en Anton Hafkenscheid. Ik ben het absoluut eens met de ideeën van Van Os over de DSM: die is te zwart-wit. Mijn promotieonderzoek gaat over de systematische zelfreflectie van therapeuten, op basis van het boek van Hafkenscheid, Beter worden in je vak. Ik verwacht dat als therapeuten reflecteren op zichzelf en de relatie met de patiënt, de behandeling beter gaat. Patiënten en behandelaren onderzoeken zo samen hoe de therapie eruit moet zien en patiënten krijgen zo meer autonomie. Tijdens mijn studie leerde ik vooral over cognitieve gedragstherapieën en protocollen die je doorloopt tijdens behandelingen. Dat sprak me nooit zo aan. In de psychologie gaat het vaak over individuele verschillen. Hoe kan één protocol dan voor iedereen met eenzelfde ziektebeeld werken?
Hoe kan één protocol voor iedereen met eenzelfde ziektebeeld werken?
Ik merk zelf dat de relatie die ik met mijn patiënten heb van invloed is op de behandeling. Bijvoorbeeld of er een klik is, en of je als therapeut empathie kunt tonen. Toen ik net begon, vroegen patiënten vaak of ik nog stagiair was. En als patiënten vinden dat je weinig ervaring hebt, heeft dat mogelijk gevolgen voor de behandeling. Dus ik probeer de relatie dan te verdiepen door te vragen waarom ze leeftijd en ervaring belangrijk vinden. De therapie begint dan meteen. In het begin verdedigde ik mezelf, nu niet meer.
Ik was toen ook onzeker. Ik had namelijk geen klinische ervaring met patiënten, alleen een cursus cognitieve gedragstherapie en acceptance and commitment therapy gevolgd. Daarom wilde ik eigenlijk alle mogelijke boeken over psychische stoornissen verslinden. Maar volgens mijn supervisor was dat niet nodig en moest ik vooral nieuwsgierig zijn en proberen te achterhalen waarom mijn patiënten problemen hadden.
Zelfkennis
Ik ging ook in leertherapie. Een jaar lang volgde ik groepstherapie samen met patiënten met psychische klachten, om aan de slag te gaan met zaken waar ik tegenaan liep. Dat was pittig. Ik heb veel over mezelf geleerd. Bijvoorbeeld waarom sommige patiënten mij boos of verdrietig maken. Ongemotiveerde patiënten vind ik lastig. Als ik zelf iets wil, ga ik er meteen voor, maar voor patiënten is het misschien lastig om de therapie aan te gaan. Ik leerde ook dat het gezin waarin je opgroeit, altijd een effect heeft op wie je vandaag de dag bent. Ook als je uit een ‘gewoon’ gezin komt.
De combinatie van behandelen, onderzoek doen en onderwijs volgen vind ik leuk. Fulltime behandelen zou ik te belastend vinden. En onderzoek doen is ingewikkeld als je niet weet hoe de praktijk werkt. Alles wat ik leer tijdens mijn onderzoek neem ik mee naar de praktijk en andersom.
Door de corona-uitbraak voerde ik tot 1 juni alle gesprekken met patiënten online. Online therapie kan goed werken, maar je moet er wel mee oppassen. Iemand met angstklachten blijft natuurlijk liever thuis, maar zo werk je de problematiek juist in de hand.
Ik werk drie dagen per week als behandelaar, een dag als promovendus en een dag aan mijn gz-opleiding. Werk voor mijn promotie doe ik ook wel in de weekeinden en avonden. Binnen vier jaar promoveren gaat lukken.
Daarna wil ik klinisch psycholoog worden en uiteindelijk mijn eigen praktijk opzetten, in combinatie met bijvoorbeeld een dag per week onderzoek. En misschien wil ik de politiek in, maar dan na mijn vijftigste. Ik ben nu vertrouwenspersoon bij de Jongerenorganisatie Vrijheid en Democratie (JOVD) en penningmeester bij Licence to Heal, een initiatief van bijna alle politieke jongerenpartijen met als doel om medicijnen toegankelijker te maken. Vroeger wilde ik trouwens minister van Medische Zorg worden. Politici hebben vaak veel bestuurservaring, en weten weinig over de praktijk. Terwijl dat laatste mij juist belangrijk lijkt. Of ik nog vrije tijd heb? Zeker! Ik houd van tuinieren en planten stekken.’
Beeld: Marieke Wijntjes