Lees verder
Als ze net een half jaar werkt, moet Sanne Winchester een zeer complexe cliënt behandelen: Emily. Een jonge vrouw die door trauma’s overal pijn heeft, amper eet, stemmen hoort en niet meer kan lopen. Winchester weet niet waar ze moet beginnen. Ook rakelt de situatie haar eigen trauma’s op. Ze schreef er het boek Ik mag niet bang zijn over waarmee ze wil laten zien dat psychologen ook kwetsbaar kunnen én mogen zijn. ‘Ik zag een jonge vrouw die zomaar dood kon gaan. Iets soortgelijks is mij ook overkomen.’
Anouk Bercht

De arbeidsmarkt voor basispsychologen is krap in 2015, al helemaal in Amsterdam. Dus neemt Sanne Winchester (inmiddels 30) een baan aan bij een commercieel ingestelde ondernemer, Achmed, die een psychologenpraktijk wil opzetten. Kieskeurig kan ze immers niet zijn. In het begin werft ze vooral cliënten en promoot ze de zorginstelling. Na ongeveer een half jaar meldt zich een zeer complexe cliënt: Emily. Ze zal een van de eerste cliënten van Winchester worden. Nu speelt Emily de hoofdrol in Winchester’s boek Ik mag niet bang zijn. Daarin beschrijft ze hoe ze als basispsycholoog zo’n zes jaar terug in het diepe gegooid werd, en hoe ze, door de behandeling van Emily, zelf meer last kreeg van paniekaanvallen.

‘Het begon allemaal met een paniekerig telefoontje van de moeder van Emily,’ vertelt Winchester. ‘Zij dwong ons haast om direct langs te komen. Dus diezelfde dag ben ik gegaan. In mijn eentje.’ Emily woont samen met haar ouders in een flat, in een slechte buurt. ‘In mijn herinnering was het een donker huis, met allemaal kamers die op slot zaten. Best eng. Haar ouders spraken me toe voordat ik haar zou zien: “Het is echt heel erg, je moet zeer voorzichtig zijn”.’

Winchester vindt Emily, een 28-jarige vrouw van 46 kilo, met haar ogen dicht op een matras, de deken helemaal opgetrokken. Zelf is ze dan een paar jaar jonger dan Emily. ‘Ik schrok daar heel erg van. Ze was duidelijk ernstig ziek, ik vroeg me af of ze nog wel leefde, zo lijkachtig lag ze erbij. Ik dacht: wat dóe ik hier? Zij is lichamelijk ziek, niet psychisch. Ze moet onmiddellijk naar het ziekenhuis, daar aansterken.’

Terug op kantoor probeert Winchester haar collega’s duidelijk te maken hoe ze Emily aantrof en dat ze zichzelf veel te onervaren acht haar te behandelen. Inmiddels heeft ze van de huisarts begrepen dat er medisch niets aan de hand is en dat er wel degelijk psychologische hulp nodig is. Haar hoofdbehandelaar, een psychiater, is het in eerste instantie met Winchester eens, Emily moet opgenomen worden en Winchester zou de behandeling niet moeten voortzetten.

Maar de volgende dag belt de moeder van Emily weer. Emily voelt zich blijkbaar een stuk beter sinds het gesprek met Winchester. Hierdoor verandert de psychiater van gedachten. Winchester: ‘Ik stond niet achter zijn besluit. Ik wilde Emily niet behandelen, maar durfde geen nee tegen de psychiater te zeggen. Daarvoor was ik te onervaren.’

Paniek

De psychiater kijkt uiteindelijk maar één keer met Winchester mee. Enige andere vorm van begeleiding, training of supervisie is er amper. Tijdens de behandeling van Emily voelt Winchester zich daarom zeer gespannen. Ze weet niet goed wat ze moet doen. Tijdens de behandeling gebeurt er nog iets anders. Winchester krijgt steeds meer paniekaanvallen. Al direct na dat eerste bezoek aan Emily besluipt haar het gevoel dat ze geen lucht kan krijgen en zal stikken. Dat ze niet goed ademhaalt. Die aanvallen waren er al wel voor Emily, maar ze beginnen Winchester nu steeds vaker te overvallen.

Pas later, zo tegen het einde van Emily’s behandeling, zal Winchester erachter komen dat die paniekaanvallen samenhangen met een akelige gebeurtenis uit haar eigen leven. Een aantal jaren terug belandde ze namelijk zelf in het ziekenhuis, op de intensive care. Een zware astma-aanval met twee klaplongen. Acuut ademhalingsfalen wordt haar bijna fataal. ‘Dáár piekerde ik toen ik Emily behandelde veel over, ik was steeds bang dat ik verkeerd ademhaalde. Ik piekerde niet zozeer over de behandeling van Emily. Het gevoel dat ik had in het ziekenhuis, alsof er iets ergs zou gebeuren, alsof ik dood zou gaan, bleef ik houden. Ik kampte, leerde ik later, met gevoelsmatige herbelevingen, een symptoom van een posttraumatische stressstoornis.’

Winchester: ‘Achteraf was de ernst van de medische situatie van Emily voor mij een trigger. Ik had eerder al wel moeite met ziekenhuisscènes op televisie, waarin je allerlei snoeren en kabels zag bijvoorbeeld. Maar om Emily daar zo te zien liggen, dat was zo heftig.’ Ze denkt er nog met afschuw aan terug. ‘Omdat je ook alles ruikt, voelt en ziet, komt het extra hard binnen. Ik zag haar echt kapotgaan. Die jonge vrouw daar kon zomaar doodgaan. Iets soortgelijks is mij ook overkomen.’

‘Ik durfde de protocollen los te laten omdat ik wist hoe het was om patiënt te zijn’

Ondanks Winchester’s onervarenheid en eigen angstklachten, knapt Emily flink op door de behandeling. Ze vertelt over haar trauma’s – seksueel misbruikt en een omgeving die haar liet stikken – en begint stapje voor stapje te bewegen. Dat begint met het dichtmaken van een knoopje, en zelf haar broek aantrekken. Uiteindelijk lukt het haar alleen een wandeling door het park te maken en reist ze zelfstandig met het openbaar vervoer.

‘Emily heeft superhard gewerkt,’ verklaart Winchester deels het succes van de behandeling. ‘En zelf heb ik alles gegeven. Ik had geen idee waar ik moest beginnen. Een protocol voor deze situatie was er niet, dus heb ik veel op intuïtie gedaan: empathisch zijn, goed luisteren, samen oorzaken achterhalen. En zij heeft mij geholpen door steeds aan te geven waarover ze het wilde hebben.’

Winchester vermoedt ook dat haar eigen trauma een rol heeft gespeeld in het succes van de behandeling. ‘Ik durfde de protocollen los te laten omdat ik zelf wist hoe het was om patiënt te zijn. Daarnaast heeft de ervaring in het ziekenhuis me in één klap volwassener gemaakt. Ondanks dat ik onder psychische klachten leed, stond ik een stuk zekerder in het leven. En kon ik hoofd- en bijzaken beter van elkaar onderscheiden. Als vrienden gaan stappen, voelt dat soms zinloos. Als ik morgen dood zou gaan, ga ik nu bijvoorbeeld liever naar mijn ouders om te zeggen dat ik van ze houd.’ Ook de hoofd- en bijzaken in de verhalen van Emily kan ze daarom goed uit elkaar houden. ‘Als Emily iets onbelangrijks vertelde, voelde ik dat. Eigenlijk waren het een soort psychotherapeutische sessies. Ik liet mijn angsten over wat nu wel en niet de bedoeling was los, en zij durfde alles te vertellen. Ik zat er persoonlijk heel diep in, maar daardoor vertrouwden we elkaar blind.’

Meevoelen

Of ze te veel heeft meegevoeld met Emily? ‘Zeker. Echt te veel. Ik kon me heel goed voorstellen hoe zij zich voelde. Emily had dat nodig, denk ik, en misschien ik zelf ook wel. Ik was heel bang haar problemen erger te maken. Ik dacht: als ik er vol in ga, kan ik mezelf in ieder geval niets kwalijk nemen als het niet goed gaat. Ik had het nodig dat het met haar goed ging. Bovendien was ik startend, misschien snapte ik helemaal niet hoeveel emotionele afstand je zou moeten nemen.’

Ondanks dat ze zo meevoelde met Emily slaagde Winchester er nog wel in te reflecteren op welke emoties normaal waren en welke niet. ‘Emily was bijvoorbeeld ontzettend bang haar lichamelijke pijnen te verergeren door verkeerd op te staan. Dat soort angsten heb ik ook gehad rond ademhalen. Ik was bang dat verkeerd te doen. Maar ondanks die angst, ademde ik altijd goed. Ik wist ook: je kúnt niet verkeerd opstaan.’

Inmiddels is Winchester zelf in therapie geweest, is ze opgeleid tot gz-psycholoog, heeft ze een andere baan gevonden en start ze binnenkort met de opleiding tot psychotherapeut. Sinds Emily is het haar niet meer gebeurd dat ze zo heeft meegevoeld met een cliënt. ‘Ik kan nu meer vertrouwen op mijn kennis en ervaring. Voor mijn gevoel deed ik maar wat toen ik Emily behandelde, dat is nu gelukkig niet meer zo.’

Ook weet Winchester nu dat het oké is om als psycholoog geraakt te worden door het verhaal van een cliënt of zelf te kampen met psychische klachten. In het bijzonder het artikel ‘Als de chirurg in eigen vingers snijdt’ opende de ogen over wat ze meemaakte met Emily.1 Het artikel gaat over psychische klachten onder psychologen, hoe je als psycholoog geraakt kan worden door het verhaal van een cliënt, en waarom er wordt gekozen voor het vak van de psycholoog.

‘Ik had altijd het gevoel dat je als psycholoog niet mocht laten zien dat je een keer een ellendige dag had. En dat ik dus niet bang mocht zijn. Vier weken nadat ik op de intensieve care had gelegen, stond ik alweer op de werkvloer. Dat was de bedoeling, dacht ik. Maar ik voelde me eigenlijk heel slecht.’

Het artikel laat haar inzien dat ze niet ‘de professional’ is die het beter weet dan de cliënt tegenover haar, maar vooral zelf een mens met problemen en kwetsbaarheden – en dat dit voor alle psychologen geldt, niet alleen als je zoals Winchester zelf psychische klachten hebt. Die kwetsbaarheden zijn aanwezig tijdens therapiesessies en hebben er ook een invloed op. ‘Ik veronderstelde dat de protocollen het instrument van de psycholoog waren, maar als therapeut ben je je eigen instrument. En dat betekent dat je er niet omheen kunt dat je dingen voelt tijdens gesprekken met cliënten. Zowel voor een deel de emoties van de ander, als wat dat met jezelf doet.’

Opleiding

Ze vindt dat universiteiten daaraan al aandacht moeten gaan besteden. ‘Het had mij echt geholpen als ik toen leerde dat ik iemand zou gaan behandelen die iets vergelijkbaars als ik meegemaakt had. En dat dat heel heftig zou zijn, maar niet erg. Of dat ik me kapot zou gaan ergeren aan een cliënt. En dat ook dat niet erg zou zijn. Nu worden we vooral opgeleid in gesprekstechnieken, protocollen en stoornissen. Het gaat niet over dat je als psycholoog de therapie al dan niet werkend maakt, en dat je daarom moet weten hoe je zelf in elkaar zit, wat je goede en slechte kanten zijn bijvoorbeeld.’

Ze herinnert zich een discussie van toen ze zelf nog student was, over of het wel of niet passend was om een rokje of jurk naar het werk te dragen. ‘Daardoor heb ik het idee gekregen dat je nooit eens iets raars mag zeggen als therapeut. Nooit een slechte dag mag hebben. Dat voelt heel robotachtig.’

Volgens Winchester kan het ook geen kwaad om stil te staan bij waarom iedereen psychologie is gaan studeren. ‘Dat zegt iets over jezelf, namelijk dat je het fijn vindt om voor anderen te zorgen. Ik dacht ook dat ik psychologie gewoon interessant vond, maar er zit nog wel wat meer achter denk ik nu. Niets extreems, maar toen mijn moeder een burn-out kreeg, nam ik een zorgende en verantwoordelijke rol op me binnen ons gezin. Mijn eigen dingen zette ik opzij, dan hoefden ze zich over mij geen zorgen te maken. Het is ook mijn valkuil in vriendschappen. Ik laat het te veel om de ander draaien. Het is belangrijker dat het met de ander goed gaat. Als ik straks in leertherapie ga, voor de opleiding tot psychotherapeut, zullen we daar wel helemaal diep in duiken, haha.’

Verder weet Winchester dat ze niet de enige is die zo in het diepe gegooid werd in haar eerste baan. ‘De begeleiding, kennis en steun waarmee je start als basispsycholoog is heel mager, dat moet beter.’ Ze vindt de overgang tussen universiteit en praktijk dan ook te groot en zou willen dat de opleiding tot psycholoog meer lijkt op die van een arts of fysiotherapeut: vanaf het eerste jaar al met patiënten in contact komen. ‘Al is het maar achter een balie staan zodat je ziet hoe een verwijsbrief eruitziet. Het is jammer dat de opleiding psychologie bestaat uit vier jaar theorie, en dat je daarna opeens iets praktisch moet gaan doen.

Waarom zou je studenten niet al intakes laten doen? Toen ik begon met werken, had ik slechts één intake onder supervisie gedaan tijdens mijn stage. En toen moest ik dus plots een hele behandeling zelf gaan doen.’ Haar eigen ervaringen met psychische klachten en het ziekenhuis zet ze nu soms ook in tijdens een behandeling. Bijvoorbeeld als cliënten met zingevingsvragen worstelen. ‘Dan kan mijn ervaring helpen om te onderzoeken wat nu echt belangrijk is in het leven, wat iemand echt zou willen. Ik vertel er ook weleens over als cliënten zichzelf stom vinden omdat ze psychische klachten hebben. Ze zijn dan vaak heel verbaasd dat ik ook weleens paniekaanvallen heb gehad. Met anderen heb ik het er nooit over, die hebben meer een soort alwetende psycholoog nodig.’

Als Winchester een nieuwe baan krijgt, stopt de behandeling van Emily, met wie het overigens nog steeds redelijk goed gaat. Bij het afscheid geven ze elkaar een knuffel. ‘Heel soms doe ik dat nu nog, maar alleen als de ander dat wil en als ik me daar goed bij voel. Soms is het een manier om blijdschap te delen. Bij Emily dacht ik echt; dit kán niet anders. Ik wil jou nu knuffelen. Ik probeer trouwens sowieso wel authentiek te zijn tijdens behandelingen. Als het gepast is, scheld ik weleens. Of doe ik iets raars.’ En natúúrlijk is Winchester nog weleens bang, maar echte paniekaanvallen heeft ze niet meer. EDMR-behandelingen hebben haar daarvan bevrijd. Zelf in therapie gaan heeft ook haar geloof in de psychologie versterkt. ‘Aanvankelijk was ik bang dat ik alles al snapte en dat ik dus niet geholpen kon worden. Dat hebben veel cliënten ook, die weten al waar hun klachten vandaan komen en denken dat een psycholoog daar niet veel meer aan kan doen. Dat kan ik me goed voorstellen.’

‘Zoals ieder mens, maak ik me zorgen, ben ik verdrietig, bang, pieker ik. Maar het past nu meer bij de situatie. Zo leg ik dat ook aan cliënten uit: als je wekelijks een keertje huilt of piekert, hoeft dat helemaal niet erg te zijn. Maar als je dagelijks bang bent, zoals ik toen, is er misschien meer aan de hand. Dan moet je daarnaar luisteren, want het betekent iets. Als ik eerder had geluisterd naar mijn paniekaanvallen, had ik veel eerder kunnen snappen dat het met het ziekenhuis te maken had.’ Ik mag niet bang zijn is, zoals ze zelf zegt, geen flatterend boek, maar ze móest het schrijven. En tot nu toe ervaart ze geen negatieve consequenties. ‘Huisartsen hebben toch ook af en toe een snotneus? Waarom mogen psychologen dan geen psychische kwetsbaarheden hebben? Van het idee dat een psycholoog altijd compleet psychisch gezond moet zijn, ben ik inmiddels wel afgestapt.’  

Reactie Kristel Szakály: Ook maar een mens

Psychologen zijn ook maar gewoon mensen, en gelukkig maar. Dát is juist wat wij kunnen inzetten in de behandeling van cliënten. Er heerst nog steeds controverse over in hoeverre het oké is om jezelf te laten zien aan cliënten. Al denk ik dat dit in het algemeen wel aan het verschuiven is naar het idee dat we onszelf mee kunnen en mogen brengen in de kamer. Een belangrijke kanttekening hierbij is natuurlijk dat we dit ten dienste van de cliënt en de behandeling inzetten, niet omdat we ons daar zelf beter door voelen. Er zijn waarschijnlijk geen cijfers over hoeveel startende psychologen zich onvoldoende begeleid voelen.

Een rondgang langs collega’s leerde mij dat het beeld helaas sterk herkend werd. Het pleidooi van Winchester, dat er psychologen op de universiteit beter voorbereid moeten worden op waar je tegenaan zult lopen in het werk met cliënten, onderschrijf ik van harte. Daarnaast zouden supervisie en intervisie een standaard onderdeel van het werk moeten zijn. Juist, maar niet uitsluitend, voor de startende behandelaars.

Het is schrijnend dat er zoveel voorbeelden zijn van beginnende psychologen die zich onvoldoende begeleid voelen, het idee hebben, of aan wie opgedragen wordt, dat ze perfect moeten zijn en alles al moeten kunnen. We hebben allemaal die ene cliënt die thuis nog een keer door ons hoofd schiet, of van wie we ons een jaar later afvragen hoe het gaat. Dat is niet erg, maar we moeten wel leren herkennen wanneer het té wordt en hoe we kunnen voorkomen dat we last krijgen van alle ingrijpende verhalen die onze eigen bagage kunnen verzwaren.

Wanneer een onervaren psycholoog het idee heeft of heeft gekregen dat hij alles moet uitvoeren wat de regiebehandelaar zegt, gaat het mis. Eén van onze belangrijkste vaardigheden is inschatten wat we kunnen en vooral wat we niet kunnen. Deze vaardigheid ontwikkelen we in het werk met cliënten, met vallen en opstaan. We kunnen en moeten er echter wel op voorbereid worden tijdens opleiding en stage. Als een behandelaar, onervaren of oude rot, vindt dat hij iets niet (aan) kan dan moet dit door iedereen serieus genomen worden. In het belang van onszelf, maar zeker ook in het belang van onze cliënten. In veel gevallen kunnen de twijfels weggenomen of opgelost worden door een open gesprek en intervisie en supervisie. Zowel behandelaar als cliënt hebben hier baat bij.

Een veilige werksfeer, waarin twijfels uitgesproken kunnen worden, supervisie, intervisie en collegiaal contact zijn essentieel. Er ligt een grote verantwoordelijkheid bij werkgevers om dit te bieden. Dit ontslaat onszelf, ook startende psychologen, niet van de verantwoordelijkheid om onze eigen grenzen te herkennen en te bewaken. Het verhaal van Emily kent een goed einde, maar iedereen die het leest weet dat een dergelijke behandeling zonder de noodzakelijke begeleiding ook anders af kan lopen.

Kristel Szakály, GZ-psycholoog en bestuurslid NIP sectie GGZ k.starke@sensusnet.nl

Leestip: Beter worden in je vak door Anton Hafkenscheid.

Bron: 1. van Gael, M. Als de chirurg in eigen vingers snijdt…. PSIE 24,
28–35 (1998). https://doi.org/10.1007/BF03061873

Beeld: Peter Valckx