Het leek een beetje willekeurig dat Paul Emmelkamp (1949) zich met het onderwerp vluchtelingen ging bezighouden. Hij is emeritus-hoogleraar klinische psychologie aan de Universiteit van Amsterdam en kreeg zo’n drie jaar geleden de gelegenheid om naar Parijs te gaan om een jaar bij het Institute for Advanced Study te werken. Een internationaal onderzoekscentrum dat op het gebied van humanities en sociale wetenschappen felowships aanbiedt. Hij kon solliciteren en moest daarvoor een project bedenken. ‘De belangrijkste associatie die ik had bij Parijs was al die vluchtelingen die in tentjes moeten overnachten aan de Boulevard Périphérique. Dat vormde de aanleiding voor mijn project,’ vertelt Emmelkamp in zijn werkkamer in een pand aan het Oosterpark in Amsterdam. Misschien een rare cue, vindt hij zelf, want verder heeft hij niet zoveel ervaring met vluchtelingen. Wel heeft hij met twee voormalige vluchtelingen, beiden klinisch psychologen, samengewerkt. Samrad Ghane promoveerde bij hem op onderzoek naar ziekte-attributies onder etnische minderheden en Nexh Morina was een aantal jaar universitair hoofddocent bij hem. Met Morina publiceerde hij veel, onder meer over geestelijke gezondheidsproblemen bij vrouwen in de Balkanoorlog. Maar het was dus vooral een losse associatie die hem op het spoor zette. In september 2021 vertrok hij naar Parijs en half vorig jaar kwam zijn boek Mental Health of Refugees uit bij uitgeverij Springer1.
Wat wilde u precies doen in Parijs?
‘Ik wist dat vluchtelingen veel psychische problemen hebben en wilde een boek schrijven waarin ik een inventarisatie maak van al het wetenschappelijk onderzoek dat er op het gebied is gedaan. Ik wilde onder andere weten: tegen welke psychische problemen lopen vluchtelingen en asielzoekers precies aan en wat kan eraan gedaan worden? Ik wilde ook nagaan welk onderzoek er volgens mij nog moet gebeuren. Het boek is bedoeld voor de mensen die in de ggz werken en onderzoekers op dat terrein. Het hoofdaccent ligt niet op de klinische praktijk, maar op de integratie van het wetenschappelijk onderzoek dat verricht is naar de diagnostiek en behandeling van psychische problemen van vluchtelingen en asielzoekers.’
Het vluchtelingenprobleem is heel groot, dat onderbouwt u met allerlei cijfers. Om er een te noemen: meer dan één procent van de wereldbevolking zou op de vlucht zijn. Dat is enorm!
‘Op die cijfers valt nog wel wat af te dingen, je kunt ze verschillend interpreteren, maar dit zijn de officiële cijfers van de vn-vluchtelingenorganisatie unhcr2. Maar of dat precies klopt of dat het om een paar miljoen minder gaat, het zijn in elk geval enorme aantallen. Veel mensen worden in de regio opgevangen, zij zijn er vaak nog beroerder aan toe dan degenen die Europa bereiken.’
Waarom wordt de behandeling beperkt tot vijf zittingen? Andere burgers hebben recht op veel meer sessies
Wat viel u het meeste op in Parijs?
‘In Frankrijk wordt nog veel psychodynamische therapie gedaan, ook met vluchtelingen. Maar er is geen evidentie dat deze therapie enig effect heeft voor deze groep. Daarbij vindt een stevige selectie plaats: vooral hoogopgeleiden worden geselecteerd om twee of drie jaar een paar keer per week psychodynamische therapie te krijgen. Ik heb verschillende therapeuten gesproken maar verder niet durven doorvragen – of misschien wist ik zo snel niet wat divan in het Frans was. Ik vind het in ieder geval vreemd om een selecte groep zo’n lange therapie te geven, waarvan niet is onderzocht of die werkt voor deze doelgroep, terwijl je voor hetzelfde geld een veel grotere – niet selectieve – groep kunt behandelen met therapie waarvan vaststaat dat die veelbelovender is. De meeste ggz-behandelingen voor vluchtelingen duren heel kort, soms vijf zittingen. Reken maar uit hoeveel vluchtelingen je op die manier kunt helpen in plaats van één cliënt die psychodynamische therapie krijgt.’
Op welke werkzame therapie doelt u?
‘Een veel onderzochte therapie is Problem Management Plus. Een korte interventie waar in vijf zittingen patiënten strategieën leren omgaan met stress en problemen, leren door te gaan en hun sociale omgeving te versterken. Daar valt overigens nog wel iets op af te dingen, want ik heb de indruk dat die behandeling veel is onderzocht en vaak wordt gebruikt, omdat de who hiervoor relatief makkelijk geld voor onderzoek geeft. Maar volgens mij is er weinig evidentie dat de methode effectief is. Het onderzoek dat ernaar gedaan wordt, ziet er op papier goed uit, maar de achterliggende uitgangspunten kloppen niet. Waarom wordt de behandeling bijvoorbeeld beperkt tot vijf zittingen? Dat is best raar, omdat andere burgers recht hebben op veel meer sessies. Daarnaast wordt het vergeleken met care as usual. Maar in veel landen waar vluchtelingen en asielzoekers worden opgevangen, is er geen care as usual. Waarom wordt het niet vergeleken met een evidencebased behandeling als cognitieve gedragstherapie, die we doorgaans aan westerlingen geven?
Verder worden er veel groepsbehandelingen gegeven, die natuurlijk goedkoper zijn. Maar dat is eigenlijk onverstandig, want in een groep durven mensen lang niet alles te vertellen. Al helemaal niet omdat de ‘behandelaars’ vaak mensen zijn die ook in het opvangkamp zitten. Tot slot worden de behandelingen voornamelijk door leken uitgevoerd.’
Waar schrok u het meest van gedurende uw onderzoek?
‘Het meest schokkend vond ik dat vluchtelingen en asielzoekers uiteindelijk de meeste geestelijke problemen op lange termijn krijgen niet zozeer door de trauma’s die ze in hun land hebben opgelopen, maar door wat ze in het gastland meemaken. Neem de wachttijd. Officieel moeten vluchtelingen in Nederland een half jaar wachten op het besluit of ze mogen blijven of niet. Maar die wachttijd loopt in de praktijk op tot achttien maanden, een spannende tijd waarin ze niet mogen werken, niet naar school mogen en soms de nacht op een stoel moeten doorbrengen.’
Zijn er ook lichtpuntjes?
‘Er zijn ook veelbelovende therapieën. De narrative exposure therapie bijvoorbeeld. Wel is het onderzoek ernaar alleen gedaan door de ontwikkelaars zelf. De therapie zou juist ook door buitenstaanders getest moeten worden. Maar goed, in de therapie vertellen mensen van het begin af aan hun eigen verhaal, het hele verhaal. Ze beperken zich dus niet tot een of meer trauma’s. Ook deze therapie wordt door leken-therapeuten uitgevoerd, maar die zijn goed getraind en worden goed gesuperviseerd door mensen ter plekke en niet online. Nu zijn er enige aanwijzingen dat mensen de zaken veel erger voorstellen, in de hoop sneller erkend te worden als vluchteling. Daarom zijn de metingen in enkele gevallen niet helemaal te vertrouwen. Maar de therapie is wel veelbelovend.’
U zat in Parijs tussen de andere wetenschappers, op wat voor manier inspireerde dat?
‘Andere wetenschappers hebben een andere visie en door daarmee geconfronteerd te worden, leer je op een andere manier kijken. Zo sprak ik met antropologen en die kijken met een andere bril naar wetenschap. Als ik een onderzoek lees waarbij maar twintig mensen per conditie zijn onderzocht, vind ik dat mager. Maar de antropologen legden uit dat ze al heel blij zijn als er drie mensen in hun onderzoek zitten. Zij gaan in hun onderzoek veel dieper. Of ik kreeg de vraag op een presentatie: “Maar wat bedoel je precies nu met cultuur?” Ik had niet meteen een antwoord, ik moest me daar echt even in verdiepen.’
Het boek is nu af, gaat u er nog iets mee doen?
‘Nee, ik doe het inmiddels rustiger aan. Ik geef ook geen therapie meer, want mijn registratie is verlopen doordat ik een jaar in Parijs zat en toen geen patiënten zag.’
Als u jonger was geweest, waarmee zou u dan verder willen gaan?
‘Ik zou de evidencebased behandelingen die we in het Westen gebruiken willen vergelijken met de door de who gepromote kortdurende behandelingen. Ik zou willen weten of vluchtelingen niet veel liever een gewone evidencebased behandelingen zouden moeten krijgen, die is aangepast aan hun cultuur of situatie. Dat duurt tien tot twintig zittingen, maar als het effectiever is, is dat veel beter. Verder was ik ooit betrokken bij Interapy, een online therapie. Er is onderzoek gedaan met een Arabische versie van dat programma en het bleek heel effectief met vluchtelingen. Dat zou ik ook wel willen oppakken. Daarnaast heb ik onderzoek gedaan naar huiselijk geweld. In sommige Arabische culturen is dat een belangrijk issue. Ik zou wel onderzoek willen doen naar huiselijk geweld bij vluchtelingen.’
Als u zelf vluchteling zou zijn, wat zou u doen?
‘Ik geloof dat je als vluchteling of asielzoeker het beste zo snel mogelijk de taal in je gastland kunt leren en dat je snel aan een opleiding begint of aan het werk moet gaan. Daar moet je dan wel toe in staat gesteld worden, maar asielzoekers moeten eerst de procedure afwachten voor zij als vluchteling erkend worden. Als je in de tussentijd niet mag werken, zou ik er zoveel mogelijk op anticiperen, zodat ik zodra het mogelijk is zo snel mogelijk mee kan doen in het nieuwe land.’
Als u uw hele carrière overziet, waar is het u altijd vooral om te doen geweest?
‘Toen ik begon in de klinische psychologie, werd er veel psychodynamische therapie gegeven. Ik ben juist aan gedragstherapie gaan werken, omdat dit voor mijn gevoel mensen van “het gewone volk” hielp. Zo ben ik erin gerold. Niet dat het op alles slaat wat ik gedaan heb, maar het is wel een soort rode draad die door het meeste werk van mij heen loopt. Verder heb ik me beziggehouden met stalking en met huiselijk geweld. Het ging vaak om onderwerpen waar relatief weinig onderzoek naar was gedaan.’
U hield zich bezig met mensen die niet zo’n sterke positie in de maatschappij hebben, groepen die niet vanzelfsprekend dezelfde kansen krijgen als anderen?
‘Ja. Dat was vroeger vanzelfsprekender dan tegenwoordig. Ik ben katholiek opgevoed, wat ik al eeuwen niet meer ben, ik heb me uitgeschreven toen ik 21 jaar was. Maar wat toen vanzelfsprekend was en tegenwoordig steeds minder, is dat mensen binnen gemeenschappen het voor elkaar opnamen. De basisattitude dat mensen elkaar helpen. Maar misschien word ik te oud voor deze wereld. Toen ik als student klinische psychologie stage liep in de in de Willem Arntszhoeve in Den Dolder, een psychiatrische inrichting, zaten daar mensen met wat we nu een paniekstoornis met agrofobie noemen. Ze kregen een beetje groepsgesprekken, een gesprek met een psychiater, maar met de agrofobie gebeurde niets. Ik ben met mensen oefeningen buiten de instelling gaan doen om hen te helpen hun angst te overwinnen. Dat werd een issue. Toen ik dat in een vergadering bij de patiëntenbespreking inbracht, zei iemand tegen me: “Meneer Emmelkamp, onze patiënten zijn mensen, het zijn geen honden.” Het zal ergens in 1969, 1970 zijn geweest.’
Meneer Emmelkamp, onze patiënten zijn mensen, het zijn geen honden
Wat dacht u toen?
‘Ik dacht: Jezus, wat doe ik hier? Ik heb er nog met de directeur van de Willem Arntszhoeve over moeten spreken maar die steunde mij: ik moest vooral doorgaan, maar het misschien iets diplomatieker aanpakken.’
Weet u nog wanneer u voor het eerst dit idee kreeg om de straat op te gaan met patiënten?
‘Dat was mijn eerste cliënte. Ze zat opgesloten in de inrichting, ze kreeg pillen, af en toe een gesprekje en verder gebeurde er niks. Ik had in de vakliteratuur gelezen over dat exposure wel eens kon werken en ik wilde het meteen gaan proberen. Het was even lastig, maar uiteindelijk is het goed gekomen.’
Als dit uw motivatie is, is het dan niet logisch dat u nu op vluchtelingen uitkwam? Dat is toch in lijn met wat u altijd belangrijk vond?
‘Dat is waar. Het is niet alleen de associatie geweest, zo’n associatie komt natuurlijk altijd ergens vandaan.’
Referenties
- https://www.fias-fp.eu/publication/mental-health-refugeesetiology-and-treatment
- http://100 million people forcibly displaced | UNHCR https://www.unhcr.org/refugee-statistics/insights/explainers/ 100-million-forcibly-displaced.html
Beeld: Peter Valckx