Wie ben ik? Het lijkt zo’n simpele vraag, maar het antwoord is veel ingewikkelder dan we doorgaans denken, stelt Martijn Veltkamp in zijn boek Het raadsel van het ik. Hij is sociaal psycholoog en onderzoeker aan de Vrije Universiteit Amsterdam. We hebben niet één identiteit, we hebben er velen, zegt hij. En die veranderen in de loop der tijd, ze zijn zelfs afhankelijk van de situatie waarin we ons bevinden. En toch voelen we ons steeds ‘ik’. Wie zijn we dan?
Wat was de aanleiding om je in het onderwerp identiteit te verdiepen?
‘Dat was een roman van Luigi Pirandello die ik in mijn studententijd las: Iemand, niemand en honderdduizend. Een man staat voor de spiegel en zijn vrouw merkt op dat zijn neus een beetje scheef staat. Zelf heeft hij dat nooit zo gezien. Vervolgens vraagt hij zich af: als iedereen anders naar me kijkt, welk beeld klopt dan? Het is aanleiding voor die man om in een diepe identiteitscrisis te raken. Ik was onmiddellijk gefascineerd door de vraag die Pirandello’s hoofdpersoon stelt. Ik kwam het vaker tegen, zo werd ik een paar keer geconfronteerd met trainingen waarin mensen geholpen worden ‘hun ware zelf’ te ontdekken. Dat irriteerde me, want ik wist dat het niet zo eenvoudig is. Maar hoe het wel zat, daarop had ik evenmin een antwoord.’
Dat ben je gaan onderzoeken. Wat was je belangrijkste inzicht?
‘Ik bedacht dat ‘de identiteit’ en ‘het zelf’ twee verschillende concepten zijn. In de wetenschappelijke literatuur worden ze over het algemeen door elkaar heen gebruikt. Maar ik ga van het volgende uit: het zelf, dat wat je in wezen bent, maar wat niet per se voor jezelf aan de oppervlakte ligt, ligt dus voor het grootste deel in je onbewuste. Onze identiteit is dat wat we als onszelf beschouwen, het is een verhaal gebaseerd op ons zelf. Maar dat is niet één verhaal, het zijn er talloze, verhalen die bovendien steeds weer veranderen. Als ik het zo vertel, klinkt het logisch. Maar dat onderscheid zie ik bijna nergens zo terug. En door het onderscheid zo te maken, viel voor mij veel op z’n plek.’
En wat weten we daarmee?
‘Je kunt je ware zelf niet echt leren kennen, want die is onbewust. Het zelf wordt stabieler naarmate we ouder worden. Omdat mensen naarmate ze ouder worden, steeds minder nieuwe situaties opzoeken. En daarmee wordt het onderliggende zelf ook stabieler. Je identiteit daarentegen is een verhaal, of eigenlijk een reeks verhalen die steeds weer kunnen veranderen.’
Waar baseren we die verhalen dan op?
‘Om tot die verhalen – en dus zelfkennis – te komen, leunen we voor een groot deel op onze herinneringen. En dan gaat het niet over willekeurige herinneringen, maar over autobiografische en kernherinneringen. Die herinneringen zijn belangrijk en vormend voor wie we zijn. Alleen: wat voor ons kernherinneringen zijn, verandert over de tijd. Bovendien is ons geheugen onbetrouwbaar. Dus of de verhalen kloppen, weten we niet.’
Je schrijft in je boek dat er verschillende bouwstenen zijn waarop we onze identiteit baseren.
‘We denken dan vaak vooral aan de persoonlijkheid, maar er zijn veel meer bouwstenen. Zo is ook het gezin waar je uitkomt voor je identiteit van belang, hoe je aan je ouders gehecht bent. Daarnaast de sociale rollen die je in je leven aanneemt (of je vader of moeder bent, wetenschapper, bestuursvoorzitter of popster). Verder heeft je culturele achtergrond invloed en de kringen waarin je bent opgegroeid.’
De persoonlijkheid stellen we vaak gelijk aan identiteit. Om iemand te beschrijven, volstaan we vaak met het noemen van een paar persoonlijkheidstrekken. Maar persoonlijkheid is slechts de beschrijving van gedrag, het is geen verklaring, stel je.
‘Veel onderzoek laat zien dat een persoonlijkheidstest als de Big Five een grote correlatie vertoont met gedrag. Maar dat is een cirkelredenering. Je laat immers bepaald gedrag zien, daarom zeggen we dat je bepaalde persoonlijkheidstrekken hebt. Dat is dus een beschrijving van het gedrag, het verklaart niet wat dat gedrag veroorzaakt. Ik ging nadenken of er nog iets onder ligt en kwam uit bij temperament. Er zijn er een aantal in de wetenschappelijke literatuur onderkend. Zoals: hoe gereserveerd we zijn en in hoeverre we de kat uit de boom kijken. Een andere is hoe snel we geïrriteerd raken. Of hoe beweeglijk en actief we zijn. Hoe volhardend. De sensorische gevoeligheid is zo’n verschil.’
Waarom horen we daar zo weinig over?
‘Omdat de verklaring van persoonlijkheid zo aantrekkelijk is. En temperamentonderzoek gebeurt vooral binnen de ontwikkelingspsychologie en gaat over de eerste jaren. Temperament is het fundament waarop persoonlijkheid gebouwd is. Daarom is het de vraag of je bij volwassenen het temperament geïsoleerd kunt onderzoeken.’
Mensen kunnen zichzelf niet kennen. Verschillen mensen hierin van elkaar en hebben sommige mensen een beter beeld van zichzelf?
‘De mate waarin mensen aandacht besteden aan hun eigen mentale processen verschilt zeker. En sommige mensen zijn beter dan anderen in mentaliseren – zij zijn beter in staat over eigen gevoelens, gedachtes en gedrag na te denken. En daarmee hebben ze een betere toegang tot hun onbewuste. Ook hun geheugen werkt betrouwbaarder, ze denken er beter over na. Maar daar heb je niet zoveel aan, want je weet nooit wie er beter in is en wie slechter. Je kunt het ook niet afleiden uit iemands zelfinschatting, want je weet niet hoe betrouwbaar die is.
We hebben het intuïtieve idee – en dat leer je ook bij bepaalde managementtrainingen – dat om je ‘ware ik’ te ontdekken, je diep moet graven. Dus: ga in een hutje op de hei zitten, want alleen in volledige afzondering kun je ontdekken wie je echt bent. Maar dat is onzin, want dan zie je alleen dat stukje van jezelf dat volledig van jezelf komt. Terwijl veel van jezelf pas naar boven komt in interactie met anderen: als iemand jou uitdaagt, vragen stelt die je jezelf eigenlijk niet wilt stellen. Dat kan een therapeut zijn, een partner of iemand anders.’
Dus als je in een hutje op de hei gaat zitten om te ontdekken wie je echt bent, dan zul je op zijn best ontdekken wie je bent als je in een hutje op de hei zit?
‘Precies. En als je je vervolgens weer tussen de mensen begeeft, slaat de twijfel toe. Dan komt het beeld van ‘je ware zelf’ zoals je dat bedacht hebt, helemaal niet meer uit de verf.’
De persoonlijkheidspsycholoog Wim Hofstee stelde ooit dat je je eigen persoonlijkheid niet kunt kennen. Dat moest je maar aan anderen vragen.
‘Als je jezelf wilt leren kennen, is het goed om je omgeving ernaar te vragen. Maar de omgeving weet niet alles, dus moet je allebei doen: bij jezelf te rade gaan en naar je omgeving luisteren.’
Ons identiteitsgevoel is ook gekoppeld aan wat we echt belangrijk vinden, ons levensdoel’
Kent jij jezelf goed?
‘Ik denk het niet. Maar of ik er al dan niet van overtuigd ben dat ik mezelf ken, maakt niets uit, want dat gevoel zegt dus niets. Overigens ben ik een twijfelaar. Bij al mijn overtuigingen vraag ik me altijd af: ik kan dit vinden, maar waar komt het eigenlijk vandaan? Dat zit heel erg in mij als persoon en het zit ook in de gedachtegang in het boek.’
Ik had verwacht dat je zou antwoorden: ik weet het niet…
‘Ik heb inderdaad geen idee. Maar het gevoel van zekerheid zegt niets over hoe zeer het klopt. Maar je kunt jezelf wel de vraag stellen: hoe kom ik dichterbij? Door er op deze manier en met enige regelmaat mee aan de slag te gaan.
Topsporters identificeren zich heel sterk als sporter. Als dat wegvalt, komen ze vaak in een identiteitscrisis’
Hoe erg is het dat we niet precies weten wie we zijn?
‘Je moet niet in een identiteitscrisis raken, want dat kost veel energie. Ervan overtuigd zijn dat je gevoel over jezelf zo ongeveer wel klopt, is misschien niet zo slecht. Veel onderzoek laat in ieder geval zien dat mensen die het gevoel hebben dat ze het weten, vaak meer mentaal welbevinden ervaren. Toch ben ik het daar niet helemaal mee eens. Want als je ergens tegenaan loopt, is het goed om na te gaan waar het probleem zit. Vergelijk het met je auto: als je een rare brom in de motor hoort, kun je de radio hard zetten, en dan gaat het misschien een tijdje goed. Maar op een gegeven moment kan het spaak lopen. Het is daarom beter langs de garage te gaan om het daar na te laten kijken wat er aan de hand is.’
Twijfel over jezelf is dus vooral goed, voor het geval het spaak loopt?
‘Niet alleen. Het is volgens mij ook cruciaal om een goed idee te hebben over wie we zijn. Want ons identiteitsgevoel is tevens gekoppeld aan de ervaring van zingeving: de ervaring van wat je fundamentele waardes zijn, wat je echt belangrijk vindt. Je levensdoel is gekoppeld aan je identiteit.’
Zeker weten wie je bent, is niet goed. Diepgaande twijfel evenmin. Wat moeten we dan doen?
‘Het beste is met enige regelmaat over jezelf na te denken: dat beeld van mezelf, klopt dat nog wel? Of om het concreter te maken: topsporters hebben heel sterk het idee dat ze weten wie ze zijn. Ze identificeren zich heel sterk als sporter, daar is alles lange tijd op gericht. Als dat wegvalt door bijvoorbeeld een blessure, of omdat ze stoppen, dan komen ze niet zelden in een identiteitscrisis. Hetzelfde geldt voor veel mensen die zich lange tijd overmatig hebben geïdentificeerd met hun rol op hun werk en bijvoorbeeld met pensioen gaan. Je bent immers veel meer dan alleen je werk, je hebt veel meer identiteiten. Hoe eerder je dit erkent, hoe meer je zo’n crisis kunt voorkomen.’
Er bestaat niet één ik die we kunnen kennen, toch hebben we het gevoel ‘een ik’ te zijn, die redelijk stabiel is.
‘Dat noem ik het zelfgevoel. Het is een onderscheid dat ik vaak weglaat, maar dat wel belangrijk is. Mensen voelen zich altijd zichzelf, ze voelen zich dezelfde ik, en dat doen ze door de jaren heen, ook al zijn ze nog zo veranderd. Ook in alle rollen die ze in het leven innemen, hoe verschillend ook, voelen ze zich dezelfde ik. Dat gevoel ‘een ik’ te zijn, ontstaat al op jonge leeftijd, als een kind ontdekt dat het los van vader, moeder of de omgeving ‘een ik’ is. Het is een belangrijk gevoel, maar de ervaring zegt niets over wie je bent. De ervaring zelf is inhoudsloos en helpt niet om inzicht te krijgen in wat dat ik dan is.’
Foto: Peter Valckx