Lees verder
Marnix Loer, Nederlands Instituut van Psychologen

‘“Wat heeft mijn kind?” Het is een vraag die ik vaak hoor. Een vraag ook, die door de manier waarop hij gesteld wordt, een simpel antwoord verlangt. Namelijk in de vorm van een naam uit het handboek van psychische stoornissen, de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders, waarvan inmiddels een herziene vijfde editie is verschenen). Soms wordt het me nog makkelijker gemaakt, dan vraagt een vader mij simpelweg of zijn zoon ADHD heeft. In een enkel geval laat ik me verleiden als ik op grond van de weinige informatie al hoor dat de jongen niet aan de criteria voldoet. Dan antwoord ik: “nee, uw zoon heeft geen ADHD”. Helaas heb ik nog nooit meegemaakt dat de ouders dan vervolgens opgelucht en tevreden de kamer weer verlaten. Logisch ook, want de vraag wordt helemaal niet gesteld omdat de ouders bang zijn dat hun kind een stoornis heeft. Het is meestal het tegenovergestelde: de ouders willen juist graag dat een expert zegt dat hun kind wél een stoornis heeft. Ouders (en leerkrachten) denken namelijk maar al te vaak dat dit het ingewikkelde gedrag zou verklaren. Het zou duidelijk maken waarom hun zoon niet goed kan meekomen op school, vaak gecorrigeerd moet worden, thuis nooit meer dan twee instructies tegelijk kan uitvoeren, altijd maar de clown uithangt en andere kinderen irriteert. En het zou ook de schuldvraag ontwijken: niemand kan er iets aan doen, want hij heeft ADHD. Ik chargeer het nu, maar dit is in mijn beleving wel vaak de gedachtegang.

In de praktijk zie ik dat er bij ouders, scholen en zelfs huisartsen een grote behoefte is om gedrag van kinderen te voorzien van een DSM-classificatie. De (foutieve) gedachte dat dit het gedrag zou verklaren is niet de enige reden. Ook leeft er het idee dat we dan weten welke aanpak er nodig is. Of dat zo’n label deuren opent, denk aan extra tijd bij toetsen (bij ADHD of dyslexie) of recht op een plek om te ‘ontprikkelen’ (bij ASS). En ook niet onbelangrijk: het geeft erkenning aan het leed. En dat plaatst mij voor een dilemma, want ik wil recht doen aan dat lijden, maar niet het idee versterken dat er iets mis is met het kind. Want wat doet het met een kind en de omgeving als het eenmaal zo’n DSM-classificatie heeft? Levert dit ook iets op of moeten we andere taal gaan gebruiken hiervoor? Hoe worden psychologen eigenlijk opgeleid rond dit thema? En hoe gaan andere psychologen hiermee om in de praktijk?’

Wat vind jij? Praat mee tijdens de dialoogsessie
Op donderdagavond 16 mei 2024 organiseert de sectie Jeugd een dialoogsessie rondom het thema DSM- classificaties bij kinderen. Samen met een aantal gasten gaan we in het Congresgebouw De Vereniging in Utrecht met elkaar het gesprek aan over wat de voor- en nadelen zijn van het gebruik van DSM-classificaties in het contact met kinderen, ouders en scholen.

Kijk hier voor meer informatie en aanmelden