Lees verder
De arts kijkt me aan met een frons op zijn gezicht. ‘Je hebt anorexia.’
Sophie van der Put

Ik, een eetstoornis? Het meisje dat vroeger haar boterhammen met kaas weggooide om vervolgens tosti’s en kaasbroodjes te halen? Die leefde op boterkoek, chocola en spritsen? Ik geloof er weinig van. Toch bevind ik mij een week later in de wachtkamer van een eetstoorniskliniek. Het is een vreemde gewaarwording. Ik zet amper een eerste stap binnen wanneer de tropische warmte van de radiatoren mij begroet. Hoog opgestookt om de fragiele lichamen van de patiënten warm te houden.

Een mevrouw merkt vanachter het wazige raampje van de ontvangstbalie mijn aanwezigheid op en glimlacht. Ze wijst me een plekje aan in de wachtkamer. Naast mij zitten een meisje en haar moeder nerveus te wachten. Het meisje is dun, heel dun. Ze heeft een slangetje in haar neus. Ik voel me ongemakkelijk. Ze kijkt me aan en scant me van top tot teen. Ik kijk snel weg. Het is te confronterend. Alsof je ziekte je vanuit de toekomst toeroept: ‘Hallo, zo zie jij er straks ook uit hoor.’ Bij mij wordt het nooit zo erg, maak ik mezelf snel wijs. Zij is namelijk écht ziek, ik heb slechts een griepje.

Plots wordt de oorverdovende stilte in de wachtkamer ruw verstoord. Een vrouw loopt met forse stappen de wachtkamer in, recht op het meisje en haar moeder af. Ik doe snel mijn oortjes in, maar luister stiekem aandachtig mee. ‘Het spijt me,’ zegt de vrouw. ‘Je bent uitbehandeld bij ons. We sturen jullie door naar het ziekenhuis.’ Het meisje verbleekt. Haar moeder probeert uit wanhoop nog oplossingen aan te dragen, maar het mag niet baten. De beslissing staat vast. De vrouw geeft beiden een bemoedigende hand, waarna het paar de tropische warmte binnen verruilt voor de snijdende winterse kou. Ik blijf alleen achter.

Was dit meisje het visioen dat mijn toekomst voorspelde, of was zij de dans die ik ontsprongen was? De cijfers liegen er niet om: 45% van anorexiapatiënten wordt helemaal beter, de rest geneest gedeeltelijk of helemaal niet. Wie zou het tot de eindstreep redden, zij of ik? Natuurlijk zag ik dat zij in een andere fase van haar eetstoornis zit dan ik. ‘Jij bent er gelukkig iets vroeger bij,’ zegt de behandelaar die mij ondertussen heeft opgehaald uit de wachtkamer. ‘Dat betekent alleen niet dat je niet nét zo ziek bent.’

Het is helaas een conclusie die weinig mensen trekken. De gedachte dat je niet dun genoeg bent om een eetstoornis te hebben, dat het dan niet telt, is er een die velen met mij hebben geïnternaliseerd. Verrassend genoeg gaat het niet om gewicht, of eten. Het gaat om perfectionisme, controle hebben over iets in een wereld waarin controle een illusie lijkt.

En toch zit ik hier. Ik probeer deze controle los te laten, zodat ik op een dag dezelfde woorden zal horen als dat meisje. Je bent uitbehandeld. Niet omdat ik nog ziek ben, maar omdat ik beter ben.