Laat ik maar met de deur in huis vallen. Het artikel van De Koning, Ruiter en van Zonneveld (2019) over de IDS-2 test en het CHC-model als state-of-the-art theorie voor het meten van intelligentie, munt uit in oppervlakkigheid. De auteurs stellen dat de subschalen van de Wechslertests aan kritiek onderhevig zijn vanuit de wetenschap en diagnostische praktijk.
Nu is er niets op tegen om een kritische blik te werpen op deze wereldwijd gebruikte intelligentietest, maar het terzijde schuiven van de Wechsler-schalen vraagt dan wel om meer uitleg dan alleen ‘a-theoretisch en daarom arbitraire metingen’ (De Koning c.s., p. 39).
Wat is er dan theoretisch mis met het onderscheid tussen performaal en verbaal IQ en waarom kan de diagnostische praktijk niet uit de voeten met dit onderscheid? Hoewel ik mij bij de antwoorden op deze vragen wel iets kan voorstellen (zie Watkins, 2000), blijft de grond van deze kritiek ongewis in het artikel van De Koning et al. (2019). Evenmin wordt beargumenteerd waarom het