Hij scheen ADHD te hebben, daar wilde ik hem over spreken. Na lang wachten stemde hij eindelijk toe in een interview. Een dag voor de deadline was het zover. Om twaalf uur belde ik.
De bekende stem vroeg gehaast of hij me over een halfuur kon terugbellen. Of zo. Even iets afmaken. Op mijn gestamel dat ik om twee uur een andere afspraak had, reageerde hij heftig: ‘Godallemachtig! Hoe lang gaat dat gesprek wel niet duren?’
Hij hing op voor ik kon zeggen dat ik hem niet zo lang wilde storen, maar een interview van een uur was het minste, met een beetje uitloop, het moest een dragend verhaal worden. De man om wie ik altijd zo hard moet lachen, had ik binnen anderhalve seconde hevig geërgerd.
Na een halfuur ijsberen werd ik teruggebeld. Ik viel direct met de deur in huis: had hij inderdaad ADHD?
Hij wist het zelf nog maar net. Een psycholoog raadde hem een boek over ADHD aan en letterlijk alles wat daarin stond herkende hij.
‘Wat bijvoorbeeld?’ vroeg ik.
Ja, jezus, wist hij veel! Ik was toch de specialist? Ik legde hem uit dat ik hem niet belde als psycholoog en al helemaal niet als hulpverlener, dat ik vooral journalist was en zijn verhaal wilde horen. Hoe was het om de diagnoses te horen, begon ik opnieuw.
‘Het was geen diagnose!’ riep hij.
Nee, stom, tuurlijk niet. Sorry. Maar welke symptomen herkende hij?
Ik wist toch wel welke symptomen bij ADHD hoorden? Hij zuchtte hoorbaar over zoveel domheid. ‘Concentratieproblemen,’ riep ik. ‘Herken je dat?’
O nee, daar had hij absoluut geen last van. Integendeel! Hij kon zich extreem goed concentreren. Als hij piano wilde leren spelen, dan stortte hij zich er een paar weken op en dan stopte het weer. Concentreren ging juist uitstekend. Behalve als het hem niet interesseerde. Rekeningen maakte hij bijvoorbeeld nooit open, de enveloppen gebruikte hij om tekeningetjes op te maken. Daarom was het maar goed dat hij artiest was geworden, dat kon hij. Hij moest wel alleen zijn als hij werkte. Maar als hij dat boek kon terugvinden over ADHD, dan kon hij het beter uitleggen. Hij ging even zoeken.
‘Hoeft niet,’ riep ik. ‘Wat je vertelt, is prima!’
Hij ging toch even kijken. En weg was hij. Na wat gerommel kwam hij terug. Het lag thuis, als hij het gevonden had, belde hij me terug van de week.
‘Mijn deadline,’ begon ik. Ik was al aan het twijfelen of dit interview kon slagen. ‘Mag ik dit gesprek beschrijven, inclusief het sociale ongemak?’ vroeg ik. ‘Want dat hoort ook bij ADHD, eigenlijk illustreert dit goed hoe het is.’
‘O nee, belachelijk!.’ Dat wilde hij absoluut niet. Maar hij belde terug, kwam goed.
Al snel sms’te hij dat we beter in juni konden afspreken, dan zou hij zich goed voorbereiden.
‘Dat is te laat,’ schreef ik terug en wiste zijn nummer.