Lees verder
Aan neuroticisme zitten allerlei kanten. Die blijken genetisch nogal verschillend te zijn. Wil je de biologische basis van neuroticisme begrijpen, dan kun je de symptomen beter afzonderlijk of in twee homogene clusters bestuderen.
Iris Dijkstra

Genetisch onderzoek naar psychologische kenmerken maakt doorgaans gebruik van somscores. Neuroticisme bijvoorbeeld wordt gemeten door te vragen naar schuldgevoelens, piekeren, je ellendig voelen, stemmingswisselingen, en nog zo wat. Dat zijn totaal verschillende dingen. Samen zeggen zij wel iets over neuroticisme, en dat is hartstikke nuttig, maar je verliest hiermee wel de genetische bijdrage van elk afzonderlijk symptoom uit het oog. En dat komt ons biologische begrip van neuroticisme niet ten goede.

Dat concludeert een groep onderzoekers aan het VU Medisch Centrum. Zij onderzochten de genen van ruim 375.000 mensen op de aanwezigheid van twaalf symptomen van neuroticisme, en zagen dat deze symptomen genetisch flink van elkaar kunnen verschillen. Ook het verband tussen de afzonderlijke items en 33 externe persoonlijkheidskenmerken (zoals welbevinden, depressieve klachten en angststoornissen) varieerde sterk. De items zijn wel te clusteren in twee genetisch homogene groepen die je ‘depressieve stemming’ en ‘worry’ zou kunnen noemen.

De auteurs bevelen daarom aan om symptomen van neuroticisme te bestuderen in genetisch meer homogene groepen. Dat bevordert het begrip van de biologische basis van neuroticisme. (ID)

Bron: Nagel, M. et al. (2018). Item-level analyses reveal genetic heterogeneity in neuroticism. Nature Communications, 2 maart 2018, doi: 10.1038/s41467-018-03242-8