De avond vond plaats in de nieuwe kerk in Den Haag, voor de gelegenheid omgetoverd tot chique restaurant. Genodigden namen plaats aan tafels van ongeveer tien mensen. Aan mijn tafel zaten een voormalig rector magnificus, een 23-jarige econometrist, een schrijfster, een CEO, een professor in de bestuurskunde – en ik. Een tafel verderop zat het wiskundemeisje, die viroloog, en die persoon die huwelijksaanzoeken krijgt na het geven van praatjes. Het was dus een avond met een gemengd gezelschap van vooraanstaanden, en ik. Mijn interne intruder alarm ging hard af.
In Cambridge waren dit soort bijeenkomen bijna dagelijkse kost. Tijdens ‘formal hall’ (chique avondeten, elke donderdagavond op mijn College) zat je naast wetenschappers en studenten van de verschillende faculteiten. Zo kon het gebeuren dat je je onderzoek moest uitleggen aan een antropoloog, een filosoof, of een wiskundige. Vaak kwamen er ook rijke CEO’s die potentieel geld kwamen doneren aan de universiteit, of filmsterren met wie je College wilde pronken. Als fellow werden we geacht met iedereen een leuk babbeltje te kunnen maken over het belang van je onderzoek. Die avonden voelde ik mij regelmatig alsof ik nergens genoeg over wist. En toch, juist door deze avonden, door de diverse inzichten, vragen en ideeën, heb ik misschien wel meer geleerd over mijn onderzoek dan van menig wetenschappelijk congres binnen mijn vakgebied. Vooruitgang in de wetenschap komt voort uit nieuwe inzichten, nieuwe technieken en of een andere toepassing van bestaande methoden en theorieën. Voor zulke inzichten en technieken is het dus noodzakelijk verder te kijken dan je eigen neus, of vakgebied, lang is. Om uit je ‘comfortzone’ te komen en je dus juist niet de specialist, maar zelfs een beetje dom te voelen. De psycholoog Lev Vygotski (1896–1934) beschreef dit als de ‘zone of proximal development’: het meest optimale leerproces vindt plaats als een persoon wordt bijgestaan door een leraar of iemand met een hogere vaardigheid die net een stapje verder reikt dan wat je nu kunt of snapt.
Voor optimale vooruitgang als wetenschapper moet je dus op je tenen lopen. Voorbeelden van psychologen die over de grenzen van hun vakgebied gingen zijn talrijk. Zo heeft Angelique Cramer wiskundige modellen uit de ecologie toegepast binnen de klinische psychologie en de fundering gelegd voor een heel nieuw vakgebied; dat van de netwerkbenadering van psychopathologie. Zo’n nieuwe manier van kijken kost vaak veel tijd en moeite, en wordt, zeker in eerste instantie, lang niet altijd warm ontvangen binnen je vakgebied. Maar, zoals mijn mentor Helen Minnis altijd zegt: ‘If people really hate your idea, you must be on to something.’ Inter-of transdisciplinair samenwerken is niet makkelijk, maar wel een vereiste voor echte vooruitgang in de wetenschap.
Kortom, laten we ons met zijn allen vooral regelmatig een beetje dom voelen.
Beeld: Stijn Rademaker